Ik werd wakker.
Ik kon douchen.
Ik had koffie.
Ik kon naar mijn werk rijden.
Mijn telefoon ontplofte niet.
Het koffiezetapparaat ontplofte ook niet.
Er liepen 2 reeën door mijn achtertuin.
Niemand schoot ze neer.
Mijn buren werden ook niet neergeschoten.
Op mijn werk konden we rustig werken.
In de straat riep een vrouw naar mij.
Maar het was geen waarschuwing of een hulpkreet.
Ze riep gewoon ´hallo'.