Het is nog vroeg, nog geen zeven uur, als ik langzaam wakker
word. Buiten is het schemerig, niet meer echt donker, maar het is ook zondag en
mijn bed voelt heerlijk zacht en warm. Net als ik me weer wil omdraaien ploppen
ze in mijn hoofd op. Het zijn Kom en Ach, voluit Kom-op-joh en Ach-waarom-nou,
twee van mijn meest hardnekkige gedachten die bijna onafscheidelijk zijn. O
help, daar gaan we weer...
Kom: “Ha, ik ben wakker! Kom op joh, het is licht, het is
droog, als ik nu eens lekker ga hardlopen? Nu en niet later pas.”
Ach: “Huh, wat? Ach waarom nou? Straks kan toch ook... vanmiddag
of zo....”
Kom: “Nee! Vanmiddag wil ik weer andere dingen doen, moet
mijn telefoon aan de oplader, gaat het misschien regenen... Kom op, bed uit. Ik
weet hoe voldaan ik me voel als ik weer thuis ben. Wat zeg ik? Als ik nog maar
één kilometer onderweg ben!”
Ach: “Maar ik kan ook lekker lezen. Of wat facebook’en op
mijn telefoon of een filmpje kijken. Ik moet Wie Is De Mol nog kijken!”
Kom: “Kom op! Bed uit! Aankleden!”
Een klein uurtje later, Kom en Ach hebben nog behoorlijk
lopen bakkeleien, loop ik dan toch buiten. Het waait wat maar de zon is al
krachtig genoeg om de ergste kou weg te stralen. Kom en Ach rennen de eerste
kilometers met me mee, Kom iets enthousiaster dan Ach.
Ach: “Nu ik al zo stoer ben om mijn bed uit te komen, hoef
ik niet persé een lang rondje...”
Kom: “Doorlopen. Ik ben nu toch al lekker bezig.”
Ach: “Of toch hier linksaf? Vijf kilometer is ook genoeg,
hoor.”
Kom: “Dóór!”
Dus sla ik toch maar niet linksaf en ga ik door. Door naar
het volgende punt waar de strijd tussen die twee opnieuw (diepe zucht) begint.
Ach: “Hier dan maar linksaf? Dat zandpad loopt best wel zwaar, hoor...”
Kom: “Héérlijk die zon! Práchtig wat een uitzicht!”
En dan zijn ze stil. Het enige wat ik hoor is muziek,
zachtjes in mijn rechteroor, en gekwetter van vogels. Een paar meter voor mij vliegt een fazant krijsend het zandpad over. In de verte blaft een
hond. Na iets meer dan drie kilometer is de kans om een wat kortere route te
lopen voorbij maar de neiging om dat te doen was al eerder verdwenen. Wat een
mooie ochtend! Wat een fijne loop! Dan voel ik mijn rechterenkel en duikt
meteen Ach weer op.
Ach: “O jee, een zere enkel! Stoppen? Terug?”
Kom: “Alsof dat helpt. De weg loopt wat bol, even aan de
andere kant lopen maar. De belasting is nu wat ongelijk.”
Ach: "Maar..."
Kom: "Het gaat zo wel weer over. Geloof me!"
Ik steek schuin over en ren een kilometertje aan de andere
kant van de weg. Ga iets langzamer om wat beter te kunnen opletten dat ik mijn
voeten rechtuit blijf neerzetten. Het zeurgevoel trekt weg. “Zie je wel,
kwestie van doorzetten,” lacht Kom. Ach laat zich niet horen.
Iets meer dan achtenhalf kilometer loop ik. Het weer is
lekker genoeg om er negen of zelfs tien van te maken maar het ontbijt lokt en
bovendien wil ik mijn enkel niet forceren. Kom en Ach hoor ik allang niet meer.
Of wacht...
“Kom op, joh! Lekker onder douche!”
Die Kom en Ach, het is een fijn stel samen.
Al is het voor mij wel zo goed dat Kom-op-joh vaak meer overredingskracht heeft dan Ach-waarom-nou.
“Ach, waarom nou?”