autobus

autobus

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  autobus    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• au·to·bus

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  auto  en  bus 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	autobus	autobussen
verkleinwoord	autobusje	autobusjes

Zelfstandig naamwoord

de autobus m

1. (verkeer) een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers

   • Gaan jullie per trein of per autobus? 

Synoniemen

• bus, touringcar

Afgeleide begrippen

• autobusbedrijf, autobusdienst, autobusgarage, autobushalte, autobuskaart, autobuslijn, autobusstation, autobusverkeer

Overerving en ontlening

• Indonesisch: otobus

Vertalingen

    1. een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers   

Afrikaans: bus (af) Bulgaars: автобус (bg) m Duits: Bus (de) m, Autobus (de) m Engels: bus (en), autobus (en) Frans: autobus (fr) m Italiaans: autobus (it) m

Pools: autobus (pl) m Russisch: автобус (ru) m Slowaaks: autobus (sk) m Spaans: autobús (es) m Tsjechisch: autobus (cs) m onbezield Zweeds: buss (sv) g

Gangbaarheid

• Het woord autobus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "autobus" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Italiaans

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˈautobus/

Woordafbreking

• au·to·bus

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud	meervoud
autobus	autobus

autobus m

1. (verkeer) bus, autobus

Slowaaks

Uitspraak

• IPA: /aʊ̯tɔbʊs/

Zelfstandig naamwoord

autobus m

1. (verkeer) autobus

Synoniemen

• bus m

Afgeleide begrippen

• autobusový

Typische woordcombinaties

• nastúpiť do autobusu - instappen in een autobus
• vystúpiť z autobusu - uitstappen uit een autobus

Verwante begrippen

• auto o
• autokar m
• električka v
• mikrobus m
• trolejbus m

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /aʊ̯tɔbʊs/

Woordafbreking

• au·to·bus

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord automobilní en het zelfstandig naamwoord omnibus

Zelfstandig naamwoord

autobus m onbezield

1. (verkeer) autobus

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	autobus	autobusy
genitief	autobusu	autobusů
datief	autobusu	autobusům
accusatief	autobus	autobusy
vocatief	autobuse	autobusy
locatief	autobusu / autobuse	autobusech
instrumentalis	autobusem	autobusy

Synoniemen

• bus m onbezield

Hyperoniemen

• dopravní prostředek m onbezield
• motorové vozidlo o

Afgeleide begrippen

• autobusák m onbezield
• autobusový

Typische woordcombinaties

• kloubový autobus m onbezield
• linkový autobus m onbezield
• nízkopodlažní autobus m onbezield

Verwante begrippen

• auto o
• automobil m onbezield
• autokar m onbezield
• mikrobus m onbezield
• trolejbus m onbezield

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

• Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)