zuiver
Uiterlijk
- zui·ver
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘puur, helder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zuiver | zuiverder | zuiverst |
verbogen | zuivere | zuiverdere | zuiverste |
partitief | zuivers | zuiverders | - |
zuiver
- onbezoedeld, zonder verontreiniging
- Dit is het zuiverste water dat de natuur ons te bieden heeft.
- (muziek) precies de juiste toonhoogte
- Het was een zuiver instrument.
- [1]: dat is geen zuivere koffie
- zuiver groen, zuiver oranje, zuiver rood, zuiver wit, zuiveren, zuivergroen, zuiverheid, zuiverrood, zuiverwit
1. onbezoedeld, zonder verontreiniging
dat is geen zuivere koffie
|
vervoeging van |
---|
zuiveren |
zuiver
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuiveren
- Ik zuiver.
- gebiedende wijs van zuiveren
- Zuiver!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuiveren
- Zuiver je?
- Het woord zuiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuiver" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zuiver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be