Naar inhoud springen

tu

Uit WikiWoordenboek
Telwoord (ain)
1-1 10-10 100-100
2-2
3-3
4-4
5-5
6-6
7-7
8-8
9-9

tu

  1. twee
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *twō

tu

  1. nominatief onzijdig van tweġen
  2. accusatief onzijdig van tweġen

tu

  1. jij
  2. jou (na een voorzetsel)
  • tu

tu

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van tun
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
tu ton / ta /
tes
toi te toi

tu

  1. jij, je, gij, ge
persoon enkelvoud meervoud
eerste jo, noaltris
tweede tu, voaltris
derde luilôr

tu

  1. jij

tu

  1. jij
  2. je
enkelvoud meervoud
nominatief vōs
accusatief
genitief tuivestri
datief tibivōbis
ablatief

  1. jij, je (nominatief van de tweede persoon enkelvoud)
2e persoon:
naamval

enkelvoud
meervoud
(beleefd enkelvoud)
nominatieftujūs
genitieftevisjūsu
datieftevjums
accusatieftevijūs
instrumentalistevijums
locatieftevījūsos

tu

  1. nominatief jij
  • Afgeleid van het Angelsaksische þū

tu

  1. jij, je; informeel 2e persoon enkelvoud

tu

  1. naar
  • tu

tu

  1. die; vrouwelijk accusatief enkelvoud van ten
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *tu

tu

  1. hier; op deze plaats
  • tu a tam – hier en daar
  • tu
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *tu

tu

  1. hier, alhier

tu

  1. jij
  2. je

tu

  1. jij
  2. je
  • /ty/

tu

  1. jij, je: vorm van thu zonder lenitie gebruikt na enige werkwoorden zoals faod en na de voorwaardelijke wijs
    «Am biodh tu toilichte nam faodadh tu a dhol dhachaigh?»
    Zou je blij zijn als je naar huis kon?
  • Benadrukte vorm: tusa.
  • tu
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *tu

tu

  1. hier; op deze plaats
Telwoord (srn)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
  • Van het Engelse two.

tu

  1. twee
tu in Sitelen Pona
  • tu

tu

  1. duo, paar

tu

  1. verdubbelen
  2. splitsen

tu

  1. twee
  • tu
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *tu

tu

  1. hier; op deze plaats

    tu

    1. die; vrouwelijk accusatief enkelvoud van ten