transseksueel
Uiterlijk
- trans·sek·su·eel
- In de betekenis van ‘iemand die naar zijn of haar gevoel met de verkeerde geslachtskenmerken is geboren’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- afgeleid van seksueel met het voorvoegsel trans- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transseksueel | transseksuelen |
verkleinwoord | - | - |
de transseksueel m
- (lhbt) iemand die het gevoel heeft tot de andere sekse te behoren en die een geslachtsverandering verlangd of ondergaan heeft
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | transseksueel | transseksueler | transseksueelst |
verbogen | transseksuele | transseksuelere | transseksueelste |
partitief | transseksueels | transseksuelers | - |
transseksueel
- (lhbt) de geaardheid hebben van een transseksueel
- Het woord transseksueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "transseksueel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "transseksueel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ transseksueel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel trans- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Lhbt in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %