schil
Uiterlijk
- schil
- In de betekenis van ‘buitenste bekleding van een vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schil | schillen |
verkleinwoord | schilletje | schilletjes |
- (meestal makkelijk te vervormen) buitenlaag van bepaalde vruchten of knollen
- Een appel met schil eten kan geen kwaad als het fruit goed gespoeld wordt.
- shell
- Met Windows werd bovenop DOS een grafische schil geplaatst.
- elektronenschil
1. buitenste bekleding van een vrucht
vervoeging van |
---|
schillen |
schil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schillen
- Ik schil.
- gebiedende wijs van schillen
- Schil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schillen
- Schil je?
- Het woord schil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be