push

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  push    (hulp, bestand)
• IPA: / puʃ / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• push

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stuwkracht’ voor het eerst aangetroffen in 1950
• van Engels push
• [3] (verkorting) pushbericht

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	push	pushes
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de push m

1. (sport) duwende slag waardoor een bal zich in een rechte lijn voortbeweegt
   1. (hockey) slag waarbij de stick bijna rechtop achter de bal wordt gehouden om die met een harde duw vooruit in beweging te brengen

      • Bovendien waren een niet al te kort spel, de lange pass en de push het best gebaat bij een lange haak. 

   2. (golf) slag waarbij de bal zich bij een rechtshandige speler recht naar een punt rechts van het doel beweegt, of bij een linkshandige speler links van het doel

      • De push is een bal die ten opzichte van het doel naar rechts vliegt en maar blijft gaan. 

2. (figuurlijk)
   1. drijvende kracht, energie

      • Ik heb de brief niet gezien, maar Piet heeft hem gelezen bij Van Mook's secretaresse en zei dat het een voortreffelijk document was, dat slechts één gebrek had, nl. dat er wel een beroep gedaan werd op de push en de durf van Soekarno om nu zijn overtuiging te volgen, maar dat er eigenlijk van onze kant niets tegenover werd gesteld. 

   2. hulp om verder te komen, steun om vooruitgang te boeken

      • Deze film verdiende “een stevig push, want het is een ontzettend belangrijk verhaal”, vindt Apatow. 

   3. invloed die tot dwingt tot handelen of weggaan

      • Terwijl talloze armen van het platteland naar de grote steden in het westen trokken - door de push van toenemende bevolkingsdruk, grondgebrek, werkloosheid en dalende landbouwprijzen en de pull van industrialisatie en toenemende stedelijke bedrijvigheid -, begonnen velen van de meeste welgestelde burgers juist de grote steden en de dichtbevolkte gebieden in het westen te verlaten. 

3. (communicatie) bericht dat automatisch wordt toegezonden

   • Vanwege een technische fout in ons systeem is er onterecht een push verstuurd over burgemeester Van der Laan. 

4. (informatica) bewerking waarbij een gegevenselement aan een stack ('stapel') wordt toegevoegd

   • Bij creatie van een stack wordt een actuele type parameter opgegeven en alleen elementen van dit type kunnen met methode push op de stack geplaatst worden. 

Synoniemen

• [2.3] aandrang, pressie
• [3] pushbericht

Antoniemen

• [1.2], [2.3] pull
• [4] pop

Werkwoord

vervoeging van
pushen

push

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pushen
   

   • Ik push. 

2. gebiedende wijs van pushen
   

   • Push! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pushen
   

   • Push je? 

Gangbaarheid

• Het woord push staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "push" herkend door:

91 %	van de Nederlanders;
87 %	van de Vlamingen.

Engels

vervoeging
onbepaalde wijs	to  push
he/she/it	pushes
verleden tijd	pushed
voltooid deelwoord	pushed
onvoltooid deelwoord	pushing
gebiedende wijs	push

Werkwoord

push

1. duwen

Antoniemen

• pull