premenstrueel
Uiterlijk
- pre·men·stru·eel
- afgeleid van menstrueel met het voorvoegsel pre-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | premenstrueel | premenstrueler | premenstrueelst |
verbogen | premenstruele | premenstruelere | premenstrueelste |
partitief | premenstrueels | premenstruelers | - |
premenstrueel
- (medisch) vóór de maandstonden (maadelijkse bloeding) bij de vrouw
1.
- Het woord premenstrueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "premenstrueel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be