judicieel
Uiterlijk
- ju·di·ci·eel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rechterlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1570 [1]
- afgeleid van het Franse judiciel met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | judicieel | judiciëler | judicieelst |
verbogen | judiciële | judiciëlere | judicieelste |
partitief | judicieels | judiciëlers | - |
judicieel [3]
- (juridisch) rechterlijk
- tijdens het rechtsgeding, gerechtelijk
- Het woord judicieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "judicieel" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "judicieel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ judicieel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be