irreëel
Uiterlijk
- ir·re·ëel
- afleiding van reëel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | irreëel | irreëler | irreëelst |
verbogen | irreële | irreëlere | irreëelste |
partitief | irreëels | irreëlers | - |
irreëel
- niet in overeenstemming met de werkelijkheid, niet realistisch
- Marine Le Pen leed een gevoelige nederlaag in haar campagne om in 2017 president te worden. Tot voor kort gold dat als onmogelijk, maar na de grote overwinning van vorige week stelden veel Franse media dat het ondenkbare steeds minder irreëel werd, gezien de opmars van Le Pen en de zwakte van haar tegenstanders. [1]
- De PvdA wil verder een ‘giga-windmolenpark’ op de Noordzee mogelijk maken en alle kolencentrales binnen tien jaar sluiten. Volgens Kamerlid Barbara Visser (VVD) gaat de PvdA dwars in tegen het energieakkoord van minister Henk Kamp (Economische Zaken, VVD). „Het is ook irreëel om over tien jaar een verkoopverbod te willen invoeren.”[2]
1. niet in overeenstemming met de werkelijkheid, niet realistisch
- Het woord irreëel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "irreëel" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC Peter Giesen 14 december 2015,
- ↑ Volkskrant 17 maart 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be