instrumenteel
Uiterlijk
- in·stru·men·teel
- afgeleid van instrument met het achtervoegsel -eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | instrumenteel | instrumenteler | instrumenteelst |
verbogen | instrumentele | instrumentelere | instrumenteelste |
partitief | instrumenteels | instrumentelers | - |
instrumenteel [1]
- dienend als, met de aard van een instrument, een hulpmiddel
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord instrumenteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.