infinitief
Uiterlijk
- Geluid: infinitief (hulp, bestand)
- IPA: /ɪɱfinitif/ of /ɪɱfini'tif/
- in·fi·ni·tief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onbepaalde wijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1625 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | infinitief | infinitieven |
verkleinwoord | infinitiefje | infinitiefjes |
de infinitief m
- het hele werkwoord
- Hij wist niet dat de infinitief hetzelfde was als het hele werkwoord.
- Het woord infinitief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "infinitief" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "infinitief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 92 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %