Naar inhoud springen

hijzelf

Uit WikiWoordenboek
  • hij·zelf

hijzelf

  1. hij in eigen persoon; niemand anders dan hij [1]
    • „Niemand kan zeggen wat Trump gaat doen, ook hijzelf niet.” 
  2. versterkte/benadrukte vorm van hij [2]
    • Hijzelf kon niet komen. 
     Niemand had iets verkeerds gedaan, althans niets aantoonbaar verkeerds, hijzelf niet en niemand anders.[3]
93 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]