gezag
Uiterlijk
- ge·zag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezag | - |
verkleinwoord | - | - |
het gezag o
- bevoegdheid om ergens beslissingen over te nemen
- Hij heeft niet voldoende gezag om dat voorstel aan te nemen.
- aanzien; voldoende kennis hebben om ergens een gefundeerd oordeel over te hebben
- Het gezag van een voetbaltrainer is vaak bepalend voor zijn succes.
- ▸ Militaire sabotage van die orde van grootte betekende dat Zweden nu ook bij de oorlog betrokken was, verklaarde Oscar met gezag.[3]
- de overheid; zij die de wettige macht bezitten
1. bevoegdheid om ergens beslissingen over te nemen
- Het woord gezag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gezag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gezag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be