geredeneer
Uiterlijk
- Geluid: geredeneer (hulp, bestand)
- ge·re·de·neer
- naamwoord van handeling van redeneren met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geredeneer | |
verkleinwoord |
het geredeneer o
- het met woorden en argumenten iets proberen te bewijzen
- ▸ Het was hem al vaak overkomen dat hij in haar gezelschap iets begon te betogen of hardop begon te denken, en elke keer antwoordde ze hem met een korte, rake opmerking, waaruit bleek dat het haar niet interesseerde, of met een stille glimlach en een blik, die Pierre eens te meer deden voelen hoe voortreffelijk ze was. Ze had gelijk, dat ze alle geredeneer onzin vond in vergelijking met die glimlach.[2]
- Het woord geredeneer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1