gelijkmaken
Uiterlijk
- Geluid: gelijkmaken (hulp, bestand)
- IPA: /ɣə'lɛɪkmakə(n)/
- ge·lijk·ma·ken
- samenstelling van gelijk en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gelijkmaken |
maakte gelijk |
gelijkgemaakt |
zwak -t | volledig |
gelijkmaken
- overgankelijk egaliseren, vlak maken
- Begin april was men bezig met het storten van de ondergrond en het gelijkmaken ervan.
- inergatief (sport) een achterstand wegwerken
- In de tweede helft werd er toch nog 'gelijkgemaakt.
- met de grond gelijkmaken
volledig vernietigen
- Maar ook die stad was er niet meer. Ze was met de grond gelijk gemaakt, er was geen steen van op de andere gelaten. Alles en alles hadden de Steenlanders verwoest en vernield in hun poging de bewoners van de Oude Streek te onderwerpen.[1]
1. egaliseren, vlak maken
- Het woord gelijkmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelijkmaken" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 28
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %