etten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van etten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		etten			te etten
	toekomend		zullen etten			te zullen etten
voltooid	tegenwoordig		hebben geët			te hebben geët
	toekomend		geët zullen hebben			geët te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ettend		geët			ev. et	mv. verouderd et	ette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	et	et	et	et	et	etten	etten	etten
verleden (o.v.t.)	ette	ette	ette	ette	ette	etten	etten	etten
toekomend (o.t.t.t.)	zal etten	zult/zal etten	zult/zal etten	zult etten	zal etten	zullen etten	zullen etten	zullen etten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou etten	zou etten	zou(dt) etten	zoudt etten	zou etten	zouden etten	zouden etten	zouden etten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geët	hebt geët	hebt/heeft geët	hebt geët	heeft geët	hebben geët	hebben geët	hebben geët
verleden (v.v.t.)	had geët	had geët	had geët	hadt geët	had geët	hadden geët	hadden geët	hadden geët
toekomend (v.t.t.t.)	zal geët hebben	zal/zult geët hebben	zult/zal geët hebben	zult geët hebben	zal geët hebben	zullen geët hebben	zullen geët hebben	zullen geët hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geët hebben	zou geët hebben	zou/zoudt geët hebben	zoudt geët hebben	zou geët hebben	zouden geët hebben	zouden geët hebben	zouden geët hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geët worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geët				er is geët
verleden	er werd geët				er was geët
toekomend	er zal geët worden				er zal geët zijn
voorwaardelijk	er zou geët worden				er zou geët zijn
lijdende vorm geët worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geët worden			geët te worden
	toekomend		geët zullen worden			geët te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geët zijn			geët te zijn
	toekomend		geët zullen zijn			geët te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geët	wordt geët	wordt geët	wordt geët	wordt geët	worden geët	worden geët	worden geët
verleden (o.v.t.)	werd geët	werd geët	werd geët	werdt geët	werd geët	werden geët	werden geët	werden geët
toekomend (o.t.t.t.)	zal geët worden	zult geët worden	zult geët worden	zult geët worden	zal geët worden	zullen geët worden	zullen geët worden	zullen geët worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geët worden	zou geët worden	zou/zoudt geët worden	zoudt geët worden	zou geët worden	zouden geët worden	zouden geët worden	zouden geët worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geët	bent geët	bent/is geët	zijt geët	is geët	zijn geët	zijn geët	zijn geët
verleden (v.v.t.)	was geët	was geët	was geët	waart geët	was geët	waren geët	waren geët	waren geët
toekomend (v.t.t.t.)	zal geët zijn	zult geët zijn	zult geët zijn	zult geët zijn	zal geët zijn	zullen geët zijn	zullen geët zijn	zullen geët zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geët zijn	zou geët zijn	zou/zoudt geët zijn	zoudt geët zijn	zou geët zijn	zouden geët zijn	zouden geët zijn	zouden geët zijn