Naar inhoud springen

ekte

Uit WikiWoordenboek
  • ek·te
  • Afkomstig van het Nederduits
Naar frequentie 1663
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud ekte ektere ektest
o enkelvoud ekte
meervoud ekte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
ekte ektere ekteste

ekte

  1. echt
  2. typisch
  3. echt (breuk)
  • [1]: ekte perler
echte parels
  • [1]: en ekte Picasso
een echte Picasso
  • [2]: en ekte nordmann
een typische Noor
  • [3]: ekte brøk
de echte breuk
vervoeging
onbepaalde wijs ekte
tegenwoordige tijd ekter
verleden tijd ektet
ekta
voltooid
deelwoord
ektet
ekta
onvoltooid
deelwoord
ektende
lijdende vorm ektes
gebiedende wijs ekt
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

ekte

  1. uithuwelijken


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ekte                    

ekte

  1. (familie) huwelijkspartner
  • få til ekte
krijgen als huwelijkspartner
  • ta til ekte
nemen als huwelijkspartner


  • ek·te
  • Afkomstig van het Nederduits
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud ekte ektare ektast
o enkelvoud ekte
meervoud ekte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
ekte ektare ektaste

ekte

  1. echt
  2. typisch
  3. echt (breuk)
  • [1]: ekte perler
echte parels
  • [1]: ein ekte Picasso
een echte Picasso
  • [2]: en ekte nordmann
een typische Noor
  • [3]: ekte brøk
de echte breuk
vervoeging
onbepaalde wijs ekte
ekta
tegenwoordige tijd ektar
verleden tijd ekta
voltooid
deelwoord
ekta
onvoltooid
deelwoord
ektande
lijdende vorm ektast
gebiedende wijs ekt
ekta
ekte
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

ekte

  1. uithuwelijken


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ekte                    

ekte

  1. (familie) huwelijkspartner
  • få til ekte
krijgen als huwelijkspartner
  • ta til ekte
nemen als huwelijkspartner