Naar inhoud springen

dårlig

Uit WikiWoordenboek
  • dår·lig
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord dáligr, dat van het Nederduitse woord dorlik komt
  • Deens bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 708
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud dårlig dårligere dårligst
o enkelvoud dårligt
meervoud dårlige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
dårlige dårligere dårligste

dårlig

  1. slecht
  2. klein
  3. ongunstig, onvoordelig
  4. slecht
  5. onsmakelijk
  6. ongesteld, ziek
  • [1]: dårlig idé
een slechte idee
  • [1]: dårlig kvalitet
een slechte kwaliteit

dårlig

  1. kwalijk, nauwelijks
    • dår·lig
    • Afkomstig van het Oudnoordse woord dáligr, dat van het Nederduitse woord dorlik komt
    • Noors bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -lig
    Naar frequentie 383
    stellend vergrotend overtreffend
    onbepaald
    (sterk)
    m/v enkelvoud dårlig dårligere
    verre
    dårligst
    verst
    o enkelvoud dårlig
    meervoud dårlige
    bepaald
    (zwak)
    enkelvoud en
    meervoud
    dårlige dårligere
    verre
    dårligste
    verste

    dårlig

    1. erg, gebrekkig, slecht, waardeloos
      «I dag var det altfor dårlig
      Vandaag was het al te slecht.

    dårlig

    1. verouderde spelling of vorm van dårleg tot 2012 [1]
    (onbepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap)
    1. Taalhervorming 2012:
      Ny rettskriving for 2000-talet (in het Nynorsk)
      3.2.4 Suffiks i adjektiv og adverb (-leg [-lig] adj.)