bommenlegger
Uiterlijk
- bom·men·leg·ger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bommenlegger | bommenleggers |
verkleinwoord |
de bommenlegger m
- iemand die ergens een explosief heeft geplaatst met als doel omdat explosief tot ontploffing te brengen
- Bij een afzonderlijk incident in Austin, Texas liet iemand recentelijk bompakketjes achter bij woonhuizen. Die ontploften wel, waardoor twee mensen om het leven kwamen en anderen gewond raakten. De verdachte bommenlegger blies zichzelf op toen de politie hem op de hielen zat. [1]
- ,,Ik ben niet gewelddadig", zegt G. vrijdag aan het begin van de rechtszaak. De bommenlegger hoort door het OM tien jaar cel en tbs met dwangverpleging tegen zich eisen voor zijn zogenaamde 'vergismoord'. [2]
- Het woord bommenlegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bommenlegger" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Reformatorisch Dagblad 27-03-2018 Arrestatie na zenden bompakketjes Washington
- ↑ Tubantia 11-01-17, Bommenlegger Milco G: Ruud moet in de hens
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be