bezoekersstoel
Uiterlijk
- be·zoe·kers·stoel
- samenstelling van bezoeker en stoel met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezoekersstoel | bezoekersstoelen |
verkleinwoord | bezoekersstoeltje | bezoekersstoeltjes |
de bezoekersstoel m
- (meubel) een stoel voor een bezoeker
- De huisarts zat aan een bureau met twee bezoekersstoelen één voor de patiënt en één voor de begeleider.
- Het woord bezoekersstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.