barhouder

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  barhouder    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈbɑrhɑudər / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• bar·hou·der

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  bar zn  en  houder zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	barhouder	barhouders
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de barhouder m

1. (beroep) (horeca) iemand die een café exploiteert

   ▸ De enige tevreden gezichten op Malpensa waren die van de barhouders. Door de grote vertragingen draaiden die gisteren uitstekend. Zo goed dat een aantal bars door zijn voorraad heen was.

   ▸ Telefonisch geraadpleegde experts adviseerden daarna de boeken meteen te bevriezen. Een plaatselijke barhouder heeft alle ijsjes uit zijn vrieskist gehaald om plaats te maken voor de boeken.

Synoniemen

• cafébaas (iets minder formeel)
• kastelein (ouderwets)
• kroegbaas (licht pejoratief)

Gangbaarheid

• Het woord barhouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.