asiel
Uiterlijk
- asiel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toevlucht(soord)’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1] [2]
1. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | asiel | asielen asiels |
verkleinwoord | - | - |
2. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | asiel | - |
verkleinwoord | - | - |
het asiel o
- een verblijf voor verstoten of weggelopen honden, katten en andere huisdieren
- Vooral tijdens de zomervakantie zitten de asiels weer erg vol.
- (politiek) een status verleend door de ene staat aan een staatsburger van een andere staat, waar deze meestal om politieke redenen in levensbedreigende moeilijkheden gekomen is
- Staten zijn verplicht asiel te verlenen aan mensen die daarvoor in aanmerking komen.
|
- Het woord asiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "asiel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "asiel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ asiel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be