ambtstijd
Uiterlijk
- ambts·tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambtstijd | |
verkleinwoord |
de ambtstijd m
- de periode dat iemand een functie vervult
- In de loop van volgend jaar wordt duidelijk of de strategie in Afghanistan werkt. Dat is volgens hem een goed tijdstip om op te stappen. Hij denkt ook dat president Barack Obama geen goede opvolger zou vinden, als hij langer zou aanblijven. De ambtstijd voor de nieuwe minister van Defensie zou dan te kort zijn. Eind 2012 zijn er namelijk presidentsverkiezingen in de VS. [2]
- De Filipijnse politie heeft oud-president Gloria Arroyo donderdag in een ziekenhuis aangehouden. Zij wordt ervan verdacht dat zij in haar ambtstijd geld van de staatsloterij dat voor liefdadigheidsprogramma's bestemd was, heeft gestolen. [3]
- Het woord 'ambtstijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambtstijd" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 16 AUGUSTUS 2010 Amerikaanse minister Gates stopt in 2011
- ↑ Tubantia 04-10-12 Filipijnse oud-president opnieuw aangehouden
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be