ambtsgenoot

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  ambtsgenoot    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ambts·ge·noot

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  ambt zn  en  genoot zn  met het invoegsel -s- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	ambtsgenoot	ambtsgenoten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ambtsgenoot m

1. (beroep) iemand die eenzelfde functie met gezag bij de overheid of een kerkgenootschap vervult

   ▸ Stap maar uit de EU als het je niet bevalt, zei demissionair premier Rutte tegen zijn Hongaarse ambtsgenoot Orbán.

   ▸ Blinken (r) wordt verwelkomd door zijn Israëlische ambtsgenoot Gabi Ashkenazi

Schrijfwijzen

• ambtgenoot

Verwante begrippen

• collega, confrater, confrère, beroepsgenoot, gildebroeder, vakbroeder, vakgenoot, ambtgenote

Gangbaarheid

• Het woord ambtsgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.