Naar inhoud springen

aangroei

Uit WikiWoordenboek
  • aan·groei
enkelvoud meervoud
naamwoord aangroei -
verkleinwoord

de aangroeim

  1. toename
  2. laag die ergens aan vastgegroeid is
vervoeging van
aangroeien

aangroei

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aangroeien
    • ... dat ik aangroei. 
96 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be