aanblaft
Uiterlijk
- aan·blaft
vervoeging van |
---|
aanblaffen |
aanblaft
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanblaffen
- ... dat jij aanblaft.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanblaffen
- ... dat hij aanblaft.
- Het woord aanblaft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.