aanbid
Uiterlijk
- aan·bid
vervoeging van |
---|
aanbidden |
aanbid
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbidden
- Ik aanbid.
- gebiedende wijs van aanbidden
- Aanbid!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbidden
- Aanbid je?
- Het woord aanbid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
aanbid |
aanbid |
volledig |
aanbid
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Afrikaans
- Onscheidbaar werkwoord in het Afrikaans
- Werkwoord in het Afrikaans