aanbeet
Uiterlijk
- aan·beet
vervoeging van |
---|
aanbijten |
aanbeet
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanbijten
- ... dat ik aanbeet.
- ... dat jij aanbeet.
- ... dat hij, zij, het aanbeet.
- ... dat ik aanbeet.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbeet | aanbeten |
verkleinwoord | aanbeetje | aanbeetjes |
de aanbeet m
- (visserij) het bijten van de vis in het aas
- Het woord aanbeet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Visserij in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal