Naar inhoud springen

Limburgs

Uit WikiWoordenboek
ISO 639-3
lim
volledig
und:ine:gem:gmw:lim
bestand
  • Lim·burgs
  • Afgeleid van Limburg met het achtervoegsel -s.
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Limburgs - -
verkleinwoord - - -

het Limburgso

  1. geen meervoud (taal) verzamelnaam van een reeks variëteiten van de West-Germaanse taalfamilie, gesproken in Limburg aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, in de buurt van Budel, de Voerstreek en in Selfkant in Duitsland
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Limburgs Limburgser Limburgst
verbogen Limburgse Limburgsere Limburgste
partitief Limburgs Limburgsers -

Limburgs

  1. (demoniem) verwant aan of met betrekking tot Limburg of de Limburgse taal
    • Hij heeft een Limburgs accent. 


  • IPA: /ləmbœrχs/
  1. (demoniem) Limburgs; met betrekking tot het volk de Limburgers
  2. (demoniem) Limburgs; met betrekking tot (een van) de provincies Limburg
  3. (taal) Limburgs; met betrekking tot de taal het Limburgs

Limburgs

  1. (taal) Limburgs; verzamelnaam van een reeks variëteiten van de West-Germaanse taalfamilie, gesproken in Limburg aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, in de buurt van Budel, de Voerstreek en in Selfkant in Duitsland


  • Lim·burgs

Limburgs

  1. genitief enkelvoud van Limburg


  • IPA: /lɪ˦˨˧mbʏ˦˨˧rxs/
  1. (demoniem) Limburgs; met betrekking tot het volk de Limburgers
  2. (demoniem) Limburgs; met betrekking tot (een van) de provincies Limburg
  3. (taal) Limburgs; met betrekking tot de taal het Limburgs

Limburgs o

  1. (taal) Limburgs; verzamelnaam van een reeks variëteiten van de West-Germaanse taalfamilie, gesproken in Limburg aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, in de buurt van Budel, de Voerstreek en in Selfkant in Duitsland


  • IPA: /lɪmbʏrxs/

Limburgs

  1. (taal) Limburgs; verzamelnaam van een reeks variëteiten van de West-Germaanse taalfamilie, gesproken in Limburg aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, in de buurt van Budel, de Voerstreek en in Selfkant in Duitsland


Limburgs

  1. (taal) Limburgs; verzamelnaam van een reeks variëteiten van de West-Germaanse taalfamilie, gesproken in Limburg aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse staatsgrens, in de buurt van Budel, de Voerstreek en in Selfkant in Duitsland