Willem van Nassau-Siegen (1592-1642)
Graaf Willem van Nassau-Siegen (Dillenburg, 13 augustus 1592[1][noot 1] – Orsoy, 7/17 juli 1642[1][noot 2]), Duits: Wilhelm Graf von Nassau-Siegen (officiële titels: Graf zu Nassau, Katzenelnbogen, Vianden und Diez, Herr zu Beilstein), was graaf van Nassau-Siegen (een deel van het graafschap Nassau). Hij stamde uit het Huis Nassau-Siegen, een zijtak van de Ottoonse Linie van het Huis Nassau. Hij was eerst in dienst van de Hanze en van de Republiek Venetië, en diende later als officier in het Staatse leger waar hij uiteindelijk de rang van veldmaarschalk kreeg. Ook was hij achtereenvolgens gouverneur van Emmerik, Heusden en Sluis. Willem kocht de heerlijkheid Poederoijen aan de Maas.[1][3]
Biografie
[bewerken | brontekst bewerken]Willem werd op 13 augustus 1592 in Dillenburg geboren als de vijfde zoon van graaf Johan VII ‘de Middelste’ van Nassau-Siegen en diens eerste echtgenote, gravin Magdalena van Waldeck-Wildungen.[1][3][4][5] Hij studeerde in Heidelberg[5][6][7] en ging daarna – samen met de latere ‘Winterkoning’ Frederik van de Palts[noot 3] – naar het hof van Henri de La Tour d’Auvergne,[noot 4] de hertog van Bouillon, in Sedan.[6] Met landgraaf Otto van Hessen-Kassel[noot 5] bezocht Willem Engeland.[6]
Willem diende in 1610 in het leger van zijn vader in de Opper-Palts[3][4] en was in 1615 kapitein in het Hanzeleger voor Brunswijk.[3] In 1617 diende hij onder zijn oudste broer Johan Ernst in de Republiek Venetië.[3][4][6]
In Staatse dienst
[bewerken | brontekst bewerken]Na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 wierf Willem in Nassau troepen voor de Republiek[4] en trad hij in Staatse dienst,[3][6][7] waar hij op 24 juli 1622 werd benoemd tot kolonel der infanterie.[3] In 1625 werd hij gouverneur van Emmerik[3] en van 1626 tot 1637 was hij gouverneur van Heusden.[3][4][6] De Staten van Holland weigerden op 25 november 1626 voor Willem een uitzondering te maken op de regel dat geen militaire charges mochten worden gecumuleerd, en de Gecommitteerde Raden van Holland besloten op 12 december 1626 een voorgestelde verhoging van Willems tractement ter Staten-Generaal niet tegen te werken maar te laten ‘glisseren’. Bij de doop van zijn dochtertje Hollandina in maart 1628 waren de Staten van Holland wel bereid peet te staan, compleet met pillegift.[8]
Bij het Beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629 had Willem zijn hoofdkwartier in Orthen,[9] van waaruit ’s-Hertogenbosch op 15 mei voor het eerst met geschut beschoten werd.[10] Om een inval van graaf Hendrik van den Bergh, de bevelhebber van het Spaanse leger, in de Bommelerwaard te voorkomen, werd Willem door prins Frederik Hendrik met 24 compagnieën voetvolk en wat cavalerie daarheen gezonden.[11] In het jaar 1629 was Willems tractement £ 400 per maand.[4]
In de winter van 1629-1630 werd Willem met zijn troepen ten oosten van de Rijn gestuurd naar Kleef, Mark, Gulik en Berg, echter zonder hem voldoende geldmiddelen ter beschikking te stellen. De gecommitteerde Hendrik van der Capellen klaagde in januari 1630 in een brief aan prins Frederik Hendrik dat als de Staatse garnizoenen van Duisburg en Essen niet terstond een maand soldij ontvangen, ‘sy het alsoo ergh als de Keisersche maken sullen’ en de burgers uit die steden doen wegtrekken. De prins was echter van mening dat het ‘vrembde maximen’ waren zich daarover druk te maken, aangezien immers ‘die Landen den Vurst van Nieuburch toebehoorende waeren, ende dat het Volck alleene gesonden was om desen winter aldaer geïnquartiert te worden’. Over de troepen van Willem wordt door Walraven van Gendt zelfs geklaagd vanuit Soest. Maar het noodzaakte de Spanjaarden wel om hun troepen terug te trekken uit Unna, Hamm en Lippstadt, deze aldus ten prooi latend aan de Holandeses. De troepen van Willem keerden overigens na enige onrust over hun achterstallige soldij in 1630 weer terug, zij het dan wel in vrij desolate toestand.[12]
Tijdens de Veldtocht langs de Maas in 1632 hield Willem aanvankelijk met zijn troepen de situatie in de buurt van het Zeeuwse front in de gaten, tot hij eind juli door Frederik Hendrik naar het Beleg van Maastricht werd ontboden.[13] Willem veroverde de Kruisschans aan de Schelde en Fort Sint-Anna en andere schansen bij Antwerpen, later Orsoy, in het volgende jaar de Sterreschans en die van Philippine in Staats-Vlaanderen.[7] In 1632 werd Willem benoemd tot ritmeester der kurassiers[3] en in april 1633 tot veldmaarschalk als opvolger van zijn oom graaf Ernst Casimir van Nassau-Diez.[14]
De Staten van Holland benoemden Willem op 2 februari 1636, toen hij het bevel voerde over de troepen bij het Beleg van Schenkenschans, tot veldmaarschalk van deze provincie.[15] Zijn vergoeding hiervoor bedroeg maandelijks 700 gulden.[16] De door de Spanjaarden sterk verdedigde Schenkenschans werd in 1636 door de broers Willem en Johan Maurits ingenomen.[17]
In 1637 werd Willem gouverneur van Sluis[3][4] en nam hij deel aan het Beleg van Breda;[7] over dat jaar ontving hij £ 7000.[4] Prins Frederik Hendrik, een belegering van Antwerpen op het oog hebbende, vertrouwde hem in 1638 een belangrijke onderneming, het bezetten van de dijk te Calloo, toe. Hij veroverde de schansen Stabroek en Calloo en verjoeg de Spanjaarden, maar in plaats van zijn tocht verder voort te zetten, versterkte hij zich ter plaatse. Toen hem het vals gerucht ter ore kwam dat de Spanjaarden met een grotere macht dan de zijne in aantocht waren nam hij in verwarring de vlucht, waarbij hij op 17 juni een aanmerkelijk verlies van 2000 man leed, waaronder zijn zoon Maurits Frederik.[7][18][19] Door deze nederlaag leed de gehele onderneming van Frederik Hendrik schipbreuk. Deze betuigde openlijk zijn misnoegen over deze onberaden stap van zijn onderbevelhebber.[18][19] Tijdens het Beleg van Gennep in 1641 kreeg Willem een musketschot in de buik, waaraan hij later bezweek.[4]
-
Het Beleg van ’s-Hertogenbosch (1629).
-
Het Beleg van Maastricht (1632).
-
Het Beleg van Breda (1637).
-
Het Beleg van Gennep (1641).
Graaf van Nassau-Siegen
[bewerken | brontekst bewerken]Regeling van de opvolging door graaf Johan VII ‘de Middelste’
[bewerken | brontekst bewerken]Omdat het graafschap Nassau-Siegen zo’n klein land was (het had ongeveer 9.000 inwoners en bracht jaarlijks ongeveer 13.000 gulden op) besloot Willems vader Johan VII ‘de Middelste’ dat het graafschap niet opnieuw verdeeld moest worden. Om dat te voorkomen maakte hij in 1607 een testament, waarin stond dat alleen de oudste zoon zou regeren, en de andere kinderen met geld of ambten moesten worden gecompenseerd. Als een van de meest overtuigde voorvechters van het protestantisme, was het voor Johan ‘de Middelste’ bijzonder pijnlijk dat zijn tweede zoon, Johan ‘de Jongere’, zich in 1613 bekeerde tot de katholieke kerk. In een codicil van 8 oktober 1613 legde Johan ‘de Middelste’ uitdrukkelijk vast dat zijn erfgenamen het land in de gereformeerde belijdenis moesten laten. Aan dit bij testament vastgestelde huisrecht veranderde de bekering van Johan ‘de Jongere’ tot het katholicisme aanvankelijk niets, omdat hij niet de oudste zoon was. Dat was namelijk Johan Ernst.[20]
Tot grote verrassing van zijn verwanten trad Johan ‘de Jongere’ in 1617 in dienst bij de Spanjaarden en sloot zich dus aan bij de tegenstanders van het Huis van Nassau en de Republiek. In hetzelfde jaar sneuvelde zijn oudere broer Johan Ernst in dienst van de Republiek Venetië. Deze nieuwe situatie dwong Johan ‘de Middelste’ zich af te vragen of een vijand van Nassau en de Nederlanden überhaupt zijn erfgenaam kon blijven.[21] Op 15 november 1617 verklaarde Johan ‘de Middelste’ zijn testament van 8 april 1607 voor ongeldig.[22] Afschaffing van de primogenituur, d.w.z. het eerstgeboorterecht, zou echter een verdeling van het kleine land hebben betekend, en daarom verzette Johan ‘de Middelste’ zich tegen alle voorstellen in die richting. In plaats daarvan liet hij, in een minnelijke overeenkomst, Johan ‘de Jongere’ op 31 december 1617 een verklaring ondertekenen, waarin deze verklaarde dat, hoewel hij zelf katholiek was en bleef, hij zijn onderdanen niet tot een andere dan de bestaande geloofsbelijdenis zou dwingen.[20] Op 22 december 1618 stelde Johan ‘de Middelste’ een tweede testament op, dat de bovengenoemde toezeggingen van zijn zoon als voorwaarde had en nog steeds vasthield aan het eerstgeboorterecht. Hij stelde echter op de invoering van het ‘papendom’ de straf van onterving.[22]
Waarom Johan ‘de Middelste’ toch een diep wantrouwen tegen zijn zoon koesterde, ondanks diens bevestigingen, kunnen niet meer volledig opgehelderd worden. Misschien omdat Johan ‘de Jongere’ overal luidkeels verkondigde dat geen macht ter wereld hem kon beletten de erfenis in Nassau-Siegen te aanvaarden, omdat de macht van de keizer en de koning van Spanje achter hem stond. Misschien kende Johan ook de invloed van de familie de Ligne en de katholieke geestelijkheid op zijn zoon. Het is zeker dat dergelijke geruchten van alle kanten aan hem werden overgebracht, en dat zijn verwanten en andere protestantse standen hem keer op keer voor zijn zoon waarschuwden.[22] Pas toen Johan ‘de Middelste’ ervan overtuigd was geraakt dat Johan ‘de Jongere’ onder invloed van de jezuïeten stond en dat de mogelijkheid van een katholiek gebied binnen de Nassause landen een gevaar voor de protestantse inwoners betekende, liet hij zich overhalen tot het maken van een nieuw testament.[20] Op 3 juli 1621 stelde Johan ‘de Middelste’ een derde testament op, waarin hij iets vastlegde dat hij tot dan toe altijd als volslagen onzinnig had beschouwd, namelijk om het kleine graafschap Nassau-Siegen, dat nauwelijks in staat was om één heer te onderhouden, in drie delen te splitsen.[22] Zijn drie oudste zoons, Johan ‘de Jongere’, Willem en Johan Maurits, zouden elk een derde deel krijgen.[6] Het bestuur van de stad Siegen zou gemeenschappelijk voor de drie zoons blijven.[23]
Voor Johan ‘de Jongere’ was in het derde testament dus slechts een derde van het graafschap voorzien. Op 6 augustus 1621 werd hij hiervan op de hoogte gesteld met een nauwkeurige opgave van de redenen die zijn vader tot deze stap hadden bewogen. Pas op 9 mei 1623, dat wil zeggen twee jaar later, protesteerde Johan ‘de Jongere’ hiertegen met een brief vanuit Frankfurt aan de raadsheren van Siegen. Natuurlijk had hij intussen niet stilgezeten en had hij niet geschroomd om zijn vader bij de keizer aan te klagen. Ten tijde van zijn protestbrief was hij zeker al op de hoogte van het Poenale mandatum cassatorium, dat keizer Ferdinand II enige tijd later, op 27 juni 1623, officieel uitvaardigde en waarmee Johan ‘de Middelste’ meegedeeld werd dat hij ten tijde van het opmaken van zijn derde testament als medestrijder van de vogelvrij verklaarde Winterkoning niet gerechtigd was een testament op te maken. Hij moest dit testament dus intrekken en zich binnen twee maanden voor een keizerlijk gerechtshof verantwoorden. Het heeft er alle schijn van dat Johan ‘de Jongere’ er daarna voor teruggeschrokken is het keizerlijk decreet aan zijn ernstig zieke vader te laten bezorgen.[22] Johan ‘de Middelste’ overleed op 27 september 1623 op Slot Siegen. Geen van de drie in het testament genoemde zoons was bij het overlijden van hun vader aanwezig. Op 13 oktober arriveerden Willem en Johan Maurits in Siegen, en op 26 oktober Johan ‘de Jongere’.[24]
Strijd om de opvolging
[bewerken | brontekst bewerken]Iedereen wist dat er ruzie zou komen bij de voorlezing van het testament op 11 december 1623. Johan ‘de Jongere’ liet het keizerlijke decreet voorlezen, en toen zijn broers daar niet erg van onder de indruk waren, zei hij bij het opstaan: ‘Der Kaiser wird uns scheiden!’. Hij had de voorzorg genomen om een volgend keizerlijk decreet van 20 november 1623 te verkrijgen tegen gravin-weduwe Margaretha en haar zoons, waarin de keizer ten strengste verbood om Johans regeringsaanvaarding, zijn inbezitneming van het land en zijn huldiging te belemmeren. Johan ‘de Jongere’ kon op 12 januari 1624 de huldiging van de stad Siegen aanvaarden, maar alleen omdat hij tevoren in een hevige sneeuwstorm heimelijk een eskadron geselecteerde ruiters door de kasteelpoort (dus niet door een stadspoort) de stad had binnengelaten, zodat zij door de stadswachten niet gezien of gehoord konden worden.[24]
Johan ‘de Jongere’ kreeg dus de hele erfenis, en de bepalingen van het testament die te gunste van Willem waren gemaakt, bleven in 1623 een dode letter. Maar op 13/23 januari 1624 stond Johan ‘de Jongere’ vrijwillig de soevereiniteit over het ambt Hilchenbach met de Burcht Ginsburg en enkele plaatsen die tot de ambten Ferndorf en Netphen behoorden, aan Willem af.[23][25] Voortaan had het graafschap Nassau-Siegen, tot 1645, twee regeringen, de ene in Siegen, de andere in Hilchenbach. Voor een korte periode (1632–1635) onderging deze situatie echter een tijdelijke verandering: tijdens de Dertigjarige Oorlog kwamen zijn broers, die aan protestantse zijde vochten, in opstand tegen Johan ‘de Jongere’.[23]
Graaf Lodewijk Hendrik van Nassau-Dillenburg trad op 1 december 1631 in dienst van koning Gustaaf II Adolf van Zweden, die op 24 juni 1630 in Duitsland was geland om ten gunste van de protestanten in te grijpen in de Dertigjarige Oorlog.[26] Gravin-weduwe Margaretha wendde zich door bemiddeling van Lodewijk Hendrik tot Gustaaf Adolf en vroeg om hulp tegen de machinaties van haar stiefzoon Johan ‘de Jongere’. Bijgevolg zond de Zweedse koning op 14 februari 1632 vanuit Frankfurt een bevel aan Lodewijk Hendrik om zijn verwant Johan Maurits militaire steun te verlenen. Lodewijk Hendrik bezette toen de stad Siegen met zijn regiment bestaande uit Nederlandse en Zweedse soldaten. Een dag later, op 29 februari, arriveerden Johan Maurits en zijn broer Hendrik in Siegen. Zoals acht jaar eerder Johan ‘de Jongere’ zijn ruiterij in reserve had gehouden, zo onderhandelden nu Johan Maurits en Hendrik, gesteund door de aanwezigheid van het Zweedse regiment, met de burgers, die zich gebonden voelden door de eed die zij aan Johan ‘de Jongere’ hadden gezworen. Op 4 maart, na lange en moeizame onderhandelingen, huldigden de burgers Johan Maurits en Hendrik.[27] Johan Maurits verkreeg voor zichzelf niet alleen het ambt Freudenberg, dat zijn vader in het testament van 1621 voor hem bestemd had, maar ook Netphen, dat in hetzelfde testament voor Johan ‘de Jongere’ bestemd was. Willem werd niet alleen bevestigd in het bezit van Hilchenbach, maar kreeg ook Ferndorf en Krombach, zoals het testament van zijn vader had bepaald. De stad Siegen bracht alleen hulde aan Willem en Johan Maurits, die pas in 1635 hun oudere broer Johan ‘de Jongere’ weer tot de mede-soevereiniteit toelieten. Deze herstelde echter spoedig de oude orde: in 1636 werd hij opnieuw de enige eigenaar van de bezittingen van zijn vader, met uitzondering van Hilchenbach, dat hij aan Willem liet, en bestuurde hij de stad Siegen weer alleen. Johan Maurits werd opnieuw uitgesloten van de soevereiniteit over het graafschap.[23]
Overlijden, begrafenis en opvolging
[bewerken | brontekst bewerken]Willem overleed op 7/17 juli 1642 in Orsoy en werd op 24 juli 1642 begraven in Heusden.[3] Hij liet zijn deel van het graafschap Nassau-Siegen na aan zijn halfbroer Johan Maurits.[2][28][29] Als veldmaarschalk van het Staatse leger werd hij opgevolgd door zijn zwager Johan Wolfert van Brederode.[19][30]
Huwelijk en kinderen
[bewerken | brontekst bewerken]Willem huwde op Slot Siegen[31] op 17 januari 1619[1][noot 6] met gravin Christiane van Erbach[noot 7] (5 juni 1596[1][3][4][32] – Culemborg, 6 juli 1646[1][noot 8][3][4][32]), dochter van graaf George III van Erbach en gravin Maria van Barby en Mühlingen.[1][3][4][32] Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:[32][33][34][35]
- Johan Willem (Slot Siegen, 28 oktober 1619[noot 9] – aldaar, 25 augustus 1623Jul.[noot 10]).
- Maurits Frederik (Slot Siegen, 19 januari 1621[noot 11] – Calloo, 17 juni 1638), was kapitein in het Staatse leger, gesneuveld in de Slag bij Calloo.
- Maria Magdalena (Slot Siegen, 21 oktober 1622[noot 12] – Spa, 20/30 augustus 1647[noot 13]), huwde in Culemborg op 25 augustus 1639 met graaf Filips Theodoor van Waldeck-Eisenberg (2 november 1614 – Korbach, 7 december 1645).
- Ernestina Juliana (Siegen, 17/27 juli 1624 – Heusden, 9 juli 1634).[noot 14]
- Elisabeth Charlotte (Emmerik, 11 maart 1626[noot 15] – Culemborg, 16 november 1694Jul.[noot 16]), huwde in Culemborg op 29 november/9 december 1643[noot 17] met vorst George Frederik van Waldeck-Eisenberg (Arolsen, 31 januari 1620Jul. – aldaar, 9 november 1692Jul.).
- Hollandina (Heusden, 2 maart 1628[noot 18] – aldaar, 14 oktober 1629[noot 19]).
- Wilhelmina Christina (1629[noot 20] – Hildburghausen, 22 januari 1700[noot 21]), huwde op Slot Arolsen op 26 januari 1660[noot 22] met graaf Josias II van Waldeck-Wildungen (Wildungen, 31 juli 1636 – Kandia, 8 augustus 1669).
Een van de dochters uit dit huwelijk was verloofd met graaf Crato van Nassau-Saarbrücken.[40]
-
Gravin Maria Magdalena van Nassau-Siegen (1622-1647).
-
Gravin Wilhelmina Christina van Nassau-Siegen (1629-1700).
Voorouders
[bewerken | brontekst bewerken]Externe links
[bewerken | brontekst bewerken]- (en) Nassau op: Medieval Lands. A prosopography of medieval European noble and royal families, compiled by Charles Cawley.
- (en) Nassau Part 5 op: An Online Gotha, by Paul Theroff.
Voorganger: Johan VII ‘de Middelste’ |
Graaf van Nassau-Siegen 1624–1642 |
Opvolger: Johan Maurits |
- (nl) Aa, A.J. van der, ʻWillem graaf van Nassauʼ in: Biographisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt. Twintigste deel, J.J. van Brederode, Haarlem (1877), p. 269-270.
- (de) Aßmann, Helmut, Menk, Friedhelm (1996). Auf den Spuren von Nassau und Oranien in Siegen. Gesellschaft für Stadtmarketing Siegen e.V., Siegen.
- (nl) Blok, P.J., ʻWillem, Wilhelmʼ in: Molhuysen, P.C. en Blok, P.J. (redactie), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Eerste deel, A.W. Sijthoff, Leiden (1911), p. 1572.
- (de) Dek, A.W.E. (1962). Graf Johann der Mittlere von Nassau-Siegen und seine 25 Kinder. Krips Repro, Rijswijk.
- Dek, A.W.E. (1968). De afstammelingen van Juliana van Stolberg tot aan het jaar van de Vrede van Münster. Spiegel der Historie. Maandblad voor de geschiedenis der Nederlanden 1968 (7/8): 288-303
- Dek, A.W.E. (1970). Genealogie van het Vorstenhuis Nassau. Europese Bibliotheek, Zaltbommel.
- (de) Haarmann, Torsten (2014). Das Haus Waldeck und Pyrmont. Mehr als 900 Jahre Gesamtgeschichte mit Stammfolge, Deutsche Fürstenhäuser Heft 35. Börde-Verlag, Werl. ISBN 978‑3‑981‑4458‑2‑4.
- (de) Hoffmeister, Jacob Christoph Carl (1883). Historisch-genealogisches Handbuch über alle Grafen und Fürsten von Waldeck und Pyrmont seit 1228. Verlag Gustav Klaunig, Cassel.
- (fr) Huberty, Michel, Giraud, Alain; Magdelaine, F. & B. (1981). l’Allemagne Dynastique. Tome III: Brunswick-Nassau-Schwarzbourg. Alain Giraud, Le Perreux.
- (fr) Huberty, Michel, Giraud, Alain; Magdelaine, F. & B. (1987). l’Allemagne Dynastique. Tome V: Hohenzollern-Waldeck-Familles alliées A-B. Alain Giraud, Le Perreux-sur-Marne.
- (nl) Koenhein, A.J.M.; Heniger, J., ʻJohan Wolfert van Brederode 1599-1655 – ʻIn Opbloey neergetoghenʼʼ in: Koenhein, A.J.M. e.a. (red.), Johan Wolfert van Brederode 1599-1655. Een Hollands edelman tussen Nassau en Oranje, Historische Vereniging Het Land van Brederode, Vianen/Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen (1999), p. 9-46. ISBN 90‑5730‑034‑6.
- Kooijmans, Luuc (2000). Liefde in opdracht. Het hofleven van Willem Frederik van Nassau. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. ISBN 90‑351‑2201‑1.
- (de) Leiss, Albert, ʻDie gräflich und fürstlich waldeckischen Begräbnisstätten zu Corbachʼ in: Geschichtsblätter für Waldeck und Pyrmont, Band XXV (1928), p. 98-114.
- (de) Lück, Alfred (1981). Siegerland und Nederland, 2. Auflage. Siegerländer Heimatverein e.V., Siegen [1967].
- (de) Menk, Friedhelm, ʻWilhelm Graf zu Nassau-Siegen (1592–1642)ʼ in: Siegerland, Band XLIV, Heft 2, Siegen (1967), p. 53-59.
- (de) Menk, Friedhelm (1971). Quellen zur Geschichte des Siegerlandes im niederländischen königlichen Hausarchiv. Stadt Siegen/Forschungsstelle Siegerland, Siegen.
- (de) Menk, Friedhelm, ʻJohann Moritz Fürst zu Nassau-Siegenʼ in: Siegerland, Band LVI, Heft 1-2, Siegen (1979), p. 1 e.v.
- (de) Menk, Gerhard (1992). Georg Friedrich von Waldeck 1620–1692. Eine biographische Skizze. Waldeckische Historische Hefte Band 3. Waldeckischer Geschichtsverein e.V., Arolsen. ISBN 3‑9802226‑5‑9.
- (de) Muller, P.L., ʻWilhelm (Graf von Nassau-Siegen und Dillenburg)ʼ in: Allgemeine Deutsche Biographie. Band 43, Duncker & Humblot, Leipzig (1898), p. 133.
- Poelhekke, J.J. (1978). Frederik Hendrik, Prins van Oranje. Een biografisch drieluik. De Walburg Pers, Zutphen. ISBN 90‑6011‑443‑4.
- (de) Textor von Haiger, Johann (1617). Nassauische Chronik. Christoph Raab, Herborn.
- Vorsterman van Oyen, A.A. (1882). Het vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden. A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht.
Voetnoten
- ↑ “Europäische Stammtafeln zegt dat hij op 12‑8‑1592 is geboren, een datum die door Dek (1970) wordt bevestigd, met vermelding van de geboorteplaats. Maar een kennisgeving van de vader uit Siegen van 24 augustus 1592 (zie Staatsarchief Wiesbaden 170III, Korrespondenzen) geeft als datum «13 hujus».”[2]
- ↑ “Zie Menk (1967), p. 57. De auteur stelt vast dat het overlijden plaatsvond in Orsoy (Nederrijn) op donderdag 7/17 juli 1642, tussen een en twee uur ’s middags, en baseert zich op de documenten die zijn aangetroffen in het Koninklijk Huisarchief (IV, 1444): een kennisgeving gericht aan de weduwe vanuit Orsoy op 7/17 juli 1642 («heute den 7/17 disses …») en een overlijdensbericht van een priester uit Kampen («Donnerstag, den 7/17 juli 1642 zwischen 1 u. 2 Uhr nachmittags zu Orsoy …»).”[2]
- ↑ Frederik van de Palts was de oudste zoon van gravin Louise Juliana van Nassau, de oudste dochter van prins Willem van Oranje en hertogin Charlotte van Bourbon-Montpensier.
- ↑ Henri de La Tour d’Auvergne was sinds 1595 gehuwd met gravin Elisabeth van Nassau, de tweede dochter van prins Willem van Oranje en hertogin Charlotte van Bourbon-Montpensier.
- ↑ Otto was de oudste zoon van landgraaf Maurits van Hessen-Kassel uit diens eerste huwelijk met Agnes van Solms-Laubach. Maurits hertrouwde in 1603 met Willems zuster Juliana.
- ↑ “Het huwelijk zou hebben plaatsgevonden op 20‑8‑1616, volgens Europäische Stammtafeln. Dek (1970) zit dichter bij de waarheid als hij de datum van 16‑1‑1619 naar voren schuift (zonder plaats). Het is namelijk op 17‑1‑1619 dat de plechtigheid ter gelegenheid van de doop van Johan Ernst werd gevierd, die op 10‑1, oude stijl, te Siegen had plaatsgevonden (zie Staatsarchief Wiesbaden 170III: graaf Ernst Casimir van Nassau-Diez antwoordt aan zijn broer Johan ‘de Middelste’ van Nassau-Siegen over het huwelijk dat volgde op de recente doop in Siegen «auf nächstabgewichener Kindstauf zu Siegen mit dem Fraulein zu Erbach sein hochzeitliches Beilager gehalten»). Zie ook Koninklijk Huisarchief (4/1591 II): Johan ‘de Middelste’ schrijft op 2‑1‑1619 in Siegen aan zijn dochter Juliana met het verzoek om op de avond van de 16e te komen om op de 17e de bruiloft van Willem bij te wonen. Op 3‑1‑1619 verzoekt Willem persoonlijk de landgraaf van Hessen-Kassel om op de 16e ’s avonds te komen om zijn huwelijk bij te wonen dat «den 17 dieses allhier» zal plaatsvinden. Het is het huwelijkscontract dat werd ondertekend op de 16e, in Siegen.”[2]
- ↑ In enkele Nederlandse bronnen wordt ze Christina genoemd.
- ↑ “Zie Dek (1962). Anderzijds geeft haar dochter Maria Magdalena vanuit Culemborg op 9‑7‑1646 kennis dat het overlijden plaatsvond «auf den 1 huius des Vormittags um zehn Uhr».”[2]
- ↑ “Europäische Stammtafeln en Dek (1970) schrijven dat hij op 23‑1‑1620 geboren is, wat absoluut onjuist is: zie Staatsarchief Marburg 115, 2, 340, een kennisgeving geadresseerd aan de broer vanuit Siegen op 29‑10‑1619: «diese vergangene Nacht». Een formulier dat is gehecht aan zijn overlijdensbericht bevestigt dit ook: «gebohren den 28ten 8ber intra 9 et 10».”[36]
- ↑ “Zie Staatsarchief Marburg (115, Waldeck, 2). Een kennisgeving gedateerd Siegen op 25‑8‑1623 kondigt het overlijden aan «gestrigen Sonntags (of Montags, de eerste letter, gerectificeerd, is onleesbaar) zu morgen», wat niet overeen lijkt te komen met de verklaring van de genealogen (Europäische Stammtafeln, Dek (1970), etc.) die aangeven dat hij overleed op de 25e. Maar bij deze kennisgeving is een formulier gevoegd waarop staat dat het kind is overleden op 25 augustus «intra 4 et 5». Derhalve moet worden aangenomen dat de opsteller van de kennisgeving een fout heeft gemaakt, die hij heeft trachten te herstellen door één letter van het woord te veranderen, zoals hierboven is vermeld. Aangezien het enerzijds een zondag of een maandag is, en anderzijds een 25‑8, is alleen de datum maandag 25‑8‑1623 oude stijl aanvaardbaar. Volgens de nieuwe stijl viel 25‑8 op een vrijdag en 24 op een donderdag.”[36]
- ↑ “Dek (1970) en Europäische Stammtafeln geven de datum 20‑1, maar een kennisgeving van de geboorte (zie Staatsarchief Marburg 115, 2, 340) gedateerd Siegen 19‑1‑1621 vermeldt dat de geboorte plaatsvond «heute dato».”[36]
- ↑ “Geboren op de 26e bij Europäische Stammtafeln en Dek (1970), maar een kennisgeving van geboorte, gedateerd Siegen 1‑11‑1622, zegt: «jüngsthin den 21. abgelaufenen Monats 8bris». De geboorteplaats moet dus Siegen zijn, waar de ouders tot 1625 woonden (zie Menk (1967)). De inscriptie op de doodskist luidt: «nata XX Octobris MDCXXII ad fontes spadanos» (d.i. Spa, sic!). Zie Leiss (1928), p. 108.”[36]
- ↑ “Zie Staatsarchief Wiesbaden (130II 7826), kennisgeving van overlijden, Spa 20/30‑8‑1647: «heut früe umb halbvier Uhr, alhir zu Spa».”[36]
- ↑ “Deze jonge gravin wordt in geen enkele gedrukte genealogie genoemd. Zij wordt echter wel genoemd in een handgeschreven stamboom, die wordt bewaard in het Koninklijk Huisarchief. De vermelde plaatsen en data worden bevestigd door officiële kennisgevingen (zie Staatsarchief Marburg 115, 2, 340). In de kennisgeving van de geboorte, verzonden vanuit Siegen op 23‑7‑1624, staat dat de gebeurtenis plaatsvond «Samssdagth den 17/27 hujus».”[37]
- ↑ “Geboren op 11‑2‑1626 bij Europäische Stammtafeln I, 117; op 8‑2‑1626 bij Europäische Stammtafeln I, 139 en op 11‑3‑1626 bij Dek (1970). Deze laatste datum wordt bevestigd door een kennisgeving die wordt bewaard in het Staatsarchief Marburg (115, Waldeck, 2) en gedateerd is Emmerik 12‑3‑1626: «gestriges tagks umb zwo Uhren vormittags».”[38]
- ↑ “Zie Staatsarchief Wiesbaden (130II 2183): kennisgeving van overlijden «allhier den 16. dieses früh morgens zwischen 3 und 4 Uhr». De kennisgeving is gedateerd Culemborg, helaas is de datum van verzending moeilijk te lezen: 10/20 of 18/28, waardoor het onmogelijk is met zekerheid de stijl van de overlijdensdatum vast te stellen. Hoffmeister (1883) beweert ten onrechte dat het de nieuwe stijl is. Er is namelijk nog een kennisgeving (bewaard in het Staatsarchief Karlsruhe Abt. 47 Nr. 1410) gedateerd Culemborg op 18‑11 en waarin staat dat de vorstin is overleden «den 16/26 dieses früh morgens zw. 3 u. 4 Uhr». Het is dus 16 o.s.”[38]
- ↑ “Zie Staatsarchief Wiesbaden (170III), uitnodiging uit Culemborg 24‑11‑1643 voor het huwelijk dat gevierd zal worden «nächtskommenden Mittwoch den 29 November alten Kalenders auf meinem Hause». Zie het vorstelijk archief in Schloss Wittgenstein, F. 320 III, kennisgeving gedateerd Culemborg 4‑12‑1643: «am verschienen Mittwoch 29. Novemberbris».”[38]
- ↑ “Zie Dek (1962), p. 83 en 118 (met reproductie van de kennisgeving van geboorte). Zie ook kennisgeving van geboorte in Staatsarchief Marburg (115, Waldeck, 2).”[38] Vreemd genoeg vermelden Dek (1968), p. 276 en Dek (1970), p. 88 de datum 6 maart 1628.
- ↑ “Zie kennisgeving van overlijden in Staatsarchief Marburg (115, Waldeck, 2).”[38]
- ↑ “Ze is zeker niet geboren in 1625, zoals Europäische Stammtafeln beweert. Ze is gedoopt in Heusden op 10‑6‑1629 en waarschijnlijk daar geboren. Er zij echter op gewezen dat Willem van Nassau-Siegen op 31‑5‑1629 vanuit Ortheim aangifte deed van de geboorte van zijn dochter (zie: Staatsarchief Wiesbaden 170III).”[38]
- ↑ “Overleden op 21‑1‑1700 volgens Europäische Stammtafeln I, 117; op 22‑1‑1707 volgens Europäische Stammtafeln I, 139 en Hoffmeister (1883), bevestigd door Dek (1970), met Saalfeld als plaats van overlijden. Maar het overlijden komt noch in januari 1700 noch in januari 1707 voor in de parochieregisters van Saalfeld. Saalfeld moet worden uitgesloten als mogelijke plaats van overlijden. Waldeckischer Helden – und Regenten – Saal, een manuscript geschreven in 1737 door de geheimraad August von Klettenburg en bewaard in het Staatsarchief Marburg, vermeldt dat de vorstin op 21‑1‑1700 te Cuylenborg in Holland is overleden. Het is mogelijk dat zij verward werd met haar schoonzuster Juliana Elisabeth die «Gräfin Cülenborg» genoemd werd en in 1707 overleed, hetgeen een oorzaak van de vergissing schijnt te zijn voor sommige auteurs die, zoals we hebben gezien, de vorstin in dat jaar laten overlijden. Ten slotte wordt in het boek Bau und Kunstdenkmäler, Kreis der Eder beweerd dat zij in Slot Altwillungen is gestorven. Geen van deze beweringen is juist. De overlijdensakte is te vinden in het parochieregister van Hildburghausen, Stadtkirche, deel I, p. 475 R, jaar 1700: «Die Hochgeb. Gräfin u. Frau Wilhelmine Christina Verwittibte Gräfin zu Waldeck Wildungen, gebohrene Gräfin zu Nassau usw. wird aus diesem Hochfürstl. Residence Schlosse, den 22. January seelig Entschlafen, den 27, abendts umb 7 Uhr in Hochansehentlichen Leichenprocess von hier auf bis vors thor Begleithet, und so ferner auf Saaltfeld gebracht worden.»”[38]
- ↑ “Dek (1970): gehuwd in Helsen, voorstad van Arolsen 26‑1‑1660. Dit is een verkeerde interpretatie van de huwelijksakte. Men vindt inderdaad in de parochieregisters van Helsen, de huwelijksakte, maar in deze staat: «1660 den 26 Januar ist der Hochgeborene Graff und Herr, Herr Josias Graff zu Waldeck u. Piermont … mit der Hochgebohrenen Gräfinnen Frewlein Wilhelmine Christina, Frewlein von Nassau, Catzenelnbogen, Vianden u. Diez, uff Arolsen abends umb 7 Uhren copulirt worden». Men vindt de datum 26‑1‑1659 in Europäische Stammtafeln I, 117.”[39]
Referenties
- ↑ a b c d e f g h Huberty, et al. (1981), p. 234.
- ↑ a b c d e Huberty, et al. (1981), p. 250.
- ↑ a b c d e f g h i j k l m n o Dek (1970), p. 87.
- ↑ a b c d e f g h i j k l Dek (1968), p. 249.
- ↑ a b Vorsterman van Oyen (1882), p. 116.
- ↑ a b c d e f g Lück (1981), p. 100.
- ↑ a b c d e Blok (1911).
- ↑ Poelhekke (1978), p. 146.
- ↑ Poelhekke (1978), p. 264.
- ↑ Poelhekke (1978), p. 275.
- ↑ Poelhekke (1978), p. 272.
- ↑ Poelhekke (1978), p. 340-341.
- ↑ Poelhekke (1978), p. 381.
- ↑ Koenhein & Heniger (1999), p. 23.
- ↑ Resolutiën Staten van Holland 2 februari 1636.
- ↑ Resolutiën Staten van Holland 7 februari 1636.
- ↑ Lück (1981), p. 104.
- ↑ a b Muller (1898).
- ↑ a b c Van der Aa (1877), p. 270.
- ↑ a b c Lück (1981), p. 99.
- ↑ Lück (1981), p. 123.
- ↑ a b c d e Lück (1981), p. 124.
- ↑ a b c d Huberty, et al. (1981), p. 247.
- ↑ a b Lück (1981), p. 126.
- ↑ Huberty, et al. (1981), p. 249-250.
- ↑ Lück (1981), p. 127-128.
- ↑ Lück (1981), p. 128.
- ↑ Huberty, et al. (1981), p. 252.
- ↑ Lück (1981), p. 130.
- ↑ Koenhein & Heniger (1999), p. 27.
- ↑ Aβmann & Menk (1996).
- ↑ a b c d Vorsterman van Oyen (1882), p. 117.
- ↑ Huberty, et al. (1981), p. 272-273.
- ↑ Dek (1970), p. 87-88.
- ↑ Dek (1968), p. 276.
- ↑ a b c d e Huberty, et al. (1981), p. 288.
- ↑ Huberty, et al. (1981), p. 288-289.
- ↑ a b c d e f g Huberty, et al. (1981), p. 289.
- ↑ Huberty, et al. (1981), p. 290.
- ↑ Dek (1970), p. 34.