Solarisatie (fotografie)
De term solarisatie in de fotografie wordt gebruikt om een effect van toonomkering te beschrijven in gevallen van extreme overbelichting van een fotografische film in de camera. Waarschijnlijk werd het effect het eerst waargenomen in landschapsfoto's waarin ook de zon te zien was. In plaats van de zon als de lichtste plek in de opname, was de zon een grijze of zelfs zwarte schijf. Minor White's opname van een winters landschap, The Black Sun 1955[1], was het gevolg van het bevriezen van de sluiter van zijn camera in open positie, hetgeen een extreme overbelichting veroorzaakte.[2][3][4] Ansel Adams creëerde een foto met een gesolariseerde zon door overbelichting, getiteld Black Sun, Owens Valley, California, 1939.[5]
Definitie
[bewerken | brontekst bewerken]Wanneer een fotografisch gevoelig materiaal, geschikt voor solarisatie (hier hieronder) wordt belicht met aktinische straling (in de meeste gevallen zichtbaar licht, maar kan ook infrarood straling, ultraviolet straling en röntgenstraling) dan zal de daaruit volgende zwarting na ontwikkeling niet voortdurend stijgen, maar een maximum bereiken en dan weer dalen met meer intensieve belichting. In het algemeen wordt dit fenomeen alleen dan solarisatie genoemd indien het in een ononderbroken belichting is veroorzaakt en niet met pauzes of dubbele belichting. De belichting nodig om een solarisatie te verkrijgen kan groter gemaakt worden door belichtingstijd of door de licht intensiteit te verhogen.[6]
Geschiedenis
[bewerken | brontekst bewerken]Solarisatie was reed bekend bij Louis Daguerre en het effect is een van de vroegst bekende effecten in de fotografie. John William Draper noemde als eerste het overbelichtingseffect solarisatie. J.W.F. Herschel observeerde reeds in 1840 de omkering van negatief tot positief door extreme overbelichting.[6] Ook N.M.P. Lerebours observeerde het fenomeen in 1842 (zonder het als zodanig te herkennen) toen hij een fotografisch beeld maakte van de zon. Het resultaat werd als niet geslaagd beschouwd omdat de zonneschijf (het beeld van de zon op de Daguerreotypie plaat) overbelicht en gesolariseerd was.[7] L. Moser rapporteerde in 1843: "... dat het licht in de camera obscura (oude benaming voor camera) eerst het welbekende negatief beeld veroorzaakt; met voortgezette belichting het beeld in een positief beeld omslaat.... en recentelijk heb ik werkelijk soms een derde beeld verkregen dat negatief was.[6] In 1880 had P. Janssen in het sterkste zonlicht een repetitie van het solarisatie fenomeen verkregen.[8][9]
In de digitale fotografie treedt het solarisatie effect niet op. Ook de technisch moderne films van de laatste 50 jaar zullen moeilijk te solariseren zijn aangezien de moderne productieprocessen het solarisatie effect onderdrukken.
Verklaring van het effect
[bewerken | brontekst bewerken]In de literatuur werden aanvankelijk over twee theorieën gesproken, namelijk de Regressietheorie en de Coagulatietheorie.[6]
Volgens de Regressietheorie ontwikkelen zich de zilverkiemen na overbelichting terug naar zilverhalogenide en verliezen zo hun vermogen tot ontwikkeling. Dit proces kan zich meerdere malen herhalen, zodat de Zwartingskromme meer dan een maximum kan vertonen. Door een halogeenacceptor kan de solarisatie worden opgeheven, hetgeen de Regressietheorie ondersteunt.[10] In tegenstelling hiertoe staat de Coagulatietheorie die veronderstelt dat de zilverkiemen slechts tot een bepaalde grootte als ontwikkelbare kiemen kunnen fungeren. Door sterke belichting (in het solarisatie gebied) coaguleren zij tot grotere structuren die niet meer als een latent beeld fungeren.[11] 1929 speculeerde H. Frieser over de mogelijkheid van een broom-atoom migratie in de vorm van Elektronendeficiëntie oftewel gatenstroom.[6][12]
Het fenomeen solarisatie is nog niet volledig verklaard, maar alom wordt aangenomen dat zowel regressie als ook coagulatie ervoor verantwoordelijk zijn. Recente onderzoekingen leiden naar een model dat het verschijnen van een latent beeld in het binnenste van de korrel als reden voor het optreden van het omkering effect op te vatten is.[6]
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Solarization (photography) op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
Noten en referenties
- ↑ The Black Sun 1955
- ↑ Große Photographen. Time-Life International (Nederland) B.V.. (1973), "1940 bis 1960", p. 216 "in German"
- ↑ Jolly, William L., SOLARIZATION DEMYSTIFIED. Gearchiveerd op 10 januari 2019. Geraadpleegd op 13 januari 2019. “Chapter 1”
- ↑ Warren, Lynne (2005). Encyclopedia of twentieth-century photography. Routledge, New York, 1459–1460. ISBN 978-1-57958-393-4.
- ↑ Black Sun, Owens Valley, California, 1939. Geraadpleegd op 13 januari 2019.
- ↑ a b c d e f (de) Tomamichel, Franz (1968). Die photographische Empfindlichkeit. Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt am Main, "8.6. Photographische Effekte durch den Abbau eines vorgelegten latenten Bildes", pp. 1217-1232.
- ↑ Barger, M. Susan, White, William B. (12 May 2000). The Daguerreotype: Nineteenth-Century Technology and Modern Science. Johns Hopkins University Press, Baltimore and London, p. 85. ISBN 9780801864582.
- ↑ Eder, Josef Maria (1972). History of Photography. Dover Publications, Inc., New York, "LXIX. Photographic Analysis of Movement by Janssen and Marey", p. 506. ISBN 978-0-486-23586-8.
- ↑ Launay, François (2012). The Astronomer Jules Janssen. Springer, New York Dordrecht Heidelberg London, "The Method of Stellar Circles", p. 116. ISBN 978-146140-697-6. Geraadpleegd op 8 januari 2019.
- ↑ Vgl. Ewald Gerth, Analytische Darstellung der Kinetik des Keimaufbaus beim photographischen Prozeß, 1971, S. 83f.
- ↑ J. Egger, E. Klein, E. Moisar, Das Verhalten von stark solarisierenden Schichten bei Kombination von Kurz- und Langbelichtung, in: Zeitschrift für wissenschaftliche Photographie, Leipzig: Barth, Bd. 57, 1963, S. 132 – 143. Hier: S. 143.
- ↑ J. Steketee, Inleiding tot de wetenschappelijke fotografie, Medische Faculteit Rotterdam, 1968, derde druk, blz. 10