Naar inhoud springen

Plantkunde

Zoek dit woord op in WikiWoordenboek
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Geromantiseerd beeld met antieke benodigdheden van een botanicus.

De plantkunde, botanie, fytologie, of botanica[1] is een tak van de biologie. Het heeft een lange geschiedenis en verschillende disciplines.

De verschillende disciplines van de plantkunde kunnen wel gegroepeerd worden in idiobotanie en geobotanie.[2] De idiobotanie bestudeert onder andere de morfologie, histologie, anatomie, cytologie, de fysiologie en de systematiek van organismes die kunnen worden aangeduid als planten. De plantengeografie, vegetatiekunde en planten(o)ecologie worden gerekend tot de geobotanie en bestuderen de planten in hun onderlinge relaties en hun relaties met hun milieu.

Geobotanie is een al wat oudere term voor studie van planten in hun natuurlijke omgeving en in onderlinge relaties. Het omvat:

Idiobotanie is de slechts weinig gebruikte term voor het deel van de plantkunde dat de studie van de planten als individu, dat wil zeggen de planten op zich en het onderzoek betreft aan de eigenschappen van planten onder gecontroleerde omstandigheden (zoals bij laboratoriumonderzoek, op proefvelden). Hieronder vallen:

Daarnaast kan nog als onderdeel van de botanie worden beschouwd fytopathologie of plantenziektekunde, de studie van de interactie tussen planten en plantpathogenen.

Omgrenzing van de planten

[bewerken | brontekst bewerken]

De term "planten" komt niet noodzakelijk overeen met wat (vroeger) werd aangeduid met de naam Plantae. Traditioneel behoorden hiertoe alle wat niet bij de dieren werd ondergebracht, zoals de fotoautotrofe organismen en de schimmels. De hoofdindeling in cryptogamen en fanerogamen was gebaseerd op de voortplanting door sporen of door zaden.

  • Cryptogamen, ook wel "lagere planten" of "sporenplanten": deze groep is gekenmerkt doordat de voortplanting en de verspreiding plaatsvindt zonder bloemen of zaden. Het zijn onderling weinig verwante groepen.
    • Algen of wieren:
      Deze groep onderscheidt zich doordat aan het organisme geen verschillende organen zijn te onderscheiden: het bestaat uit een veelcellig bladachtig geheel, dat vele vertakkingen kan hebben. Ook zijn er eencellige algen. De studie die zich bezighoudt met algen heet fycologie of algologie. Onder de bestudeerde groepen zijn groenwieren (Chlorophyta). Ook worden groepen bestudeerd die niet (meer) tot de planten worden gerekend, zoals blauwalgen (Cyanobacteria), kiezelwieren of diatomeeën (Bacillariophyta), bruinwieren (Phaeophyta) en roodwieren (Rhodophyta)
    • Schimmels (Fungi):
      Traditioneel werden de paddenstoelen en andere schimmels gerekend tot de planten, maar deze organismen worden tegenwoordig niet meer gerekend tot de 'planten'; ze zijn meer verwant aan de dieren. Mycologie is de studie van de schimmels.
      Een speciaal onderdeel van de schimmels wordt gevormd door de korstmossen (Lichenes). De lichenologie is de studie van de korstmossen.
    • Mossen in brede zin:
      (blad-)mossen, levermossen, hauwmossen. De tak van wetenschap die zich met deze groepen bezighoudt heet bryologie.
    • Vaatcryptogamen:
      deze groep plant zich voort en verspreidt zich door sporen. Hiertoe behoren de recente varens en enkele fossiele groepen. De tak van wetenschap die zich met deze groepen bezighoudt heet pteridologie.
  • Fanerogamen of zaadplanten, ook wel "hogere planten": deze groep is gekenmerkt doordat de voortplanting en de verspreiding plaatsvindt door middel van zaden. De coniferen, palmvarens en bloemplanten behoren onder andere tot deze groep.
Historische namen van verschillende groepen in het Plantenrijk
Thallophyta,
lagere planten
Arrhizophyta
Cryptogamae
sporenplanten
Prokaryoten, Protophytae,
Schizophyta
, Monera
Bacteria
Algen s.l. Cyanophyta
thallofyten
zonder
archegonia
Algae s.s.
Fungi,
schimmels
appendix:
Lichenes
Cormophyta
Embryophyta
Plantae (s.s.)
Archegoniatae Bryophyta s.l.
Astelocormophyta
Hepaticae
Musci
Anthocerotae
Tracheophyta
hogere planten
Rhizophyta
Stelocormophyta
Vaatcryptogamen
Pterophyta, varens
Lycophyta
Pteridophyta
Phanerogamae,
fanerogamen
Spermatofyta
Lignophyta
Gymnospermae
Angiospermae
Anthophyta
Monocotyledonae
Dicotyledonae

Bijzondere plantkunde

[bewerken | brontekst bewerken]

Tot de bijzondere plantkunde horen vakgebieden als:

Buste van Theophrastus.

Theophrastus van Eresus (ongeveer 371287 v.Chr.), een leerling van Aristoteles, wordt als één der eerste botanici beschouwd en wordt weleens de "Vader van de plantkunde" genoemd. In de causis plantarum en de historia plantarum beschreef hij 480 groepen planten, die hij indeelde op basis van veelal morfologische kenmerken. Enkele plantengeslachten die beschreven werden door Theophrastus zijn Crataegus, Daucus, Asparagus en Narcissus.

In de vroege middeleeuwen was er al sprake van kloostertuinen. Monniken en abten gingen zich dan ook toeleggen op de studie van planten. In 795 liet Karel de Grote de Capitulare de villis vel curtis imperii uitvaardigen die een beeld gaf van de toenmalige plantenkennis.

Wanneer vanaf het einde van de 15e eeuw wereldreizigers grote delen van de wereld verkenden en de Europese staten volop in expansie waren, was er in Europa een groeiende import van exotische planten. De Vlamingen gaven in de studie van de plantkunde op dat moment de toon aan. Keizer Karel V bracht in 1535 de fluweelbloem (Tagetes patula) mee uit Tunis en in 1537 tulpenbollen uit Cappadocië. In 1597 bereikte ons de mosroos (Rosa ×centifolia 'Muscosa') en komkommerzaad was er vanaf 1598.

Bekende onderzoekers van dat moment waren:

Daarnaast droegen veel particulieren, die de tuin als hun hobby beschouwden, bij tot nieuwe ontwikkelingen. Zij waren vooral van belang voor de import van nieuwe planten waarmee ze hun collectie konden uitbreiden.

Na de val van Antwerpen in 1585 vluchtte een deel van de intellectuele elite uit de Zuidelijke Nederlanden en kwam er een einde aan de vooraanstaande positie van de Vlamingen. De kennis verschoof naar het noorden waar het bloeiende handelsimperium van de Verenigde Provinciën ook een vruchtbare bodem de ontdekking nieuwe planten uit de kolonies. In het noorden werden tuinen een zaak van handelaars, terwijl in het zuiden de adel en heersers de botanische interesses overnamen.

Indeling en morfologie

[bewerken | brontekst bewerken]

Tegen het midden van de 18e eeuw was de omvang van het botanisch materiaal als gevolg van uitvoerige exploraties enorm opgelopen in de tuinen en herbaria. Dit vroeg om een systematische manier van catalogiseren. Deze classificatie van planten was een taak van de plantensystematici.

Er is een algemene trend in de classificatie van planten waarbij, in de loop der tijd, vroeger vaker een "kunstmatige" indeling op basis van gebruikswaarde of algemene habitus en bouw een rol speelde, via pre-darwinistische 'natuurlijke' indelingen die gebruikmaken van gelijkenis op basis van één of meer eigenschappen van de plant, tot post-darwinistische "natuurlijke" indelingen die eigenschappen gebruiken die (hopelijk) gerelateerd zijn aan de fylogenie.