Naar inhoud springen

Nebka

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Nebka ("Heer van de ka") is de troonnaam van een Oud-Egyptische farao uit de Derde Dynastie tijdens de Oude Rijksperiode (27e eeuw v. Chr.). Voorheen werd Nebka gezien als stichter (en eerste heerser) van de Derde Dynastie op basis van twee bronnen uit het Nieuwe Rijk; het archeologische bewijs hiervoor ontbreekt echter. Tegenwoordig wordt aangenomen dat Nebka de troonnaam was van Sanacht, de derde of vierde heerser van de Derde Dynastie --hoewel ook voor diens bestaan (en zeer waarschijnlijk slechts korte regeerperiode) slechts spaarzaam archeologisch bewijs is-- en dat hij identiek is aan de (gehelleniseerde) Νεχέρωχις (Necherôchis, Necherôphes of Necherofes), zoals opgetekend door de Egyptische priester Manetho uit de veel latere Ptolemeïsche periode (3e eeuw v. Chr.).

Het graf van Nebka is (nog) niet gevonden, hoewel er drie locaties zijn voorgesteld: een mastaba in Beit Khallaf (geopperd door John Garstang), een lemen structuur in Abu Roash (Swelim en Dodson), en de Onafgemaakte Noordelijke Piramide (Piramide van Baka) in Zawyet el'Aryan.

Bronnen voor de naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

De oudste bron voor Nebka's naam is het mastaba-graf van de hoge ambtenaar Akhetaa uit de late Derde Dynastie, die onder andere de functie had van "priester van Nebka". De exacte locatie van de mastaba van Akhetaa is verloren gegaan, maar vanwege de vondst van enkele reliëfblokken uit de tombe die hergebruikt waren als bouwmateriaal wordt vermoed dat het grafmonument in de buurt van Aboesir zou kunnen liggen.

De op een na oudste bron is de Westcarpapyrus (zelf daterend uit de zeventiende dynastie, maar waarschijnlijk op basis van oudere informatie van tijdens de late periode van het Middenrijk, mogelijk aan het einde van de Twaalfde Dynastie). Op de papyrus wordt een koning Nebka genoemd in een verhaal dat bekend staat als "Nebka en de krokodil", over overspel en de daarvoor tijdens het Oude Koninkrijk geldende straf. Koning Nebka wordt in een positief licht gesteld: streng, maar rechtvaardig; hij straft kattenkwaad en onethisch gedrag (hij veroordeelt de ontrouwe echtgenote ter dood):

"Gedurende deze zeven dagen wordt Ubaoner door farao Nebka ontvangen op een belangrijke audiëntie. Na de audiëntie nodigt Ubaoner Nebka uit om zijn huis te bezoeken met de woorden: "Moge uwe majesteit voortgaan en het wonder zien dat is gebeurd in de tijd van uwe majesteit [...tekst beschadigd...] een man van lage afkomst." Nebka en Ubaoner lopen naar het meer waar Ubaoner de krokodil beveelt uit het water te komen en de man van lage afkomst vrij te laten. Als koning Nebka dat ziet zegt hij: “Deze krokodil is gevaarlijk!” Maar Ubaoner bukt zich, raakt de krokodil aan en onmiddellijk wordt die weer een wassen beeld. Dan vertelt Ubaoner aan Nebka wat er gebeurd is. Nebka zegt tegen de krokodil: "Neem weg wat van jou is!" en het dier grijpt de man van lage afkomst en verdwijnt dan. De vrouw van Ubaoner wordt ook naar Nebka gebracht en de farao veroordeelt haar ter dood. Ze wordt naar een plaats ten oosten van het paleis gebracht en levend verbrand. Haar as wordt in de Nijl gegooid."

De daaropvolgende geschiedkundige bronnen dateren uit de negentiende dynastie: de Koningslijst van Saqqara vermeldt een Neb-ka-re (waarschijnlijk een variant van de naam Nebka) tegen het einde van de Derde Dynastie, als de directe opvolger van Sechemchet en als de voorganger van Hoeni. De bijna gelijktijdige Koningslijst van Abydos en de Koningslijst van Turijn vermelden een koning Nebka, dit keer als de grondlegger van de Derde Dynastie.

Ten slotte vermeldt de in de 3e eeuw v. Chr. door de Egyptische priester Manetho geschreven Aegyptiaka ("De Geschiedenis van Egypte") een koning Necherôchis als de grondlegger van de Derde Dynastie. Er zijn geen exemplaren van de Aegyptiaka bewaard gebleven; de tekst is op basis van overlevering bewaard gebleven, met name in de latere geschriften van Sextus Julius Africanus en Eusebius (zelf weer geciteerd door de Byzantijnse geleerde George Syncellus). Volgens deze bronnen beschouwde de Aegyptiaka Necherôchis als de voorloper van Sesorthos of Tosortthros (waarbij algemeen wordt aangenomen dat beide namen naar Djoser verwijzen, aangezien de Aegyptiaka Sesorthos de uitvinding van de stenen architectuur toeschrijft). Necherôchis (Eusebius) of Necherôphes (Africanus) --beide waarschijnlijk gehelleniseerde vormen van Nebka-- zou tijdens zijn regering te maken hebben gehad met een opstand van Libiërs, maar "toen de maan onverwacht waste, gaven ze zich in paniek over". Africanus schrijft Necherôphes verder een regeerperiode van 28 jaar toe.

De exacte identiteit van Nebka is niet met zekerheid vastgesteld. De meeste geleerden, waaronder Thomas Schneider, Darell Baker, Peter Clayton, Michel Baud, Jaromír Málek, Toby Wilkinson, Kenneth Anderson Kitchen, Stephan Seidlmayer, Michael Rice, Donald Leprohon en Rainer Stadelmann zijn ervan overtuigd dat Nebka identiek was aan Hor-Sanacht, gebaseerd op een enkele fragmentarische kleizegel ontdekt door Garstand in 1902 in Beit Khallaf, een dorpje ten noorden van Abydos. Kurt Sethe stelt dat de op beschadigde kleizegel de serech van Sanacht te zien is naast een deel van een cartouche met een archaïsch teken voor "ka". Vervolgens wordt aangenomen dat de cartouche net groot genoeg is om ook het teken "Neb" te hebben kunnen omsluiten. Er zijn nog eens twee dozijn verzegelingen van Sanacht ontdekt in het nabijgelegen graf K2, waarvan John Garstang dacht dat het het graf van deze koning was. Als Nebka en Sanacht inderdaad één en dezelfde persoon zijn, is Nebka de eerste koning die zijn troonnaam in een cartouche heeft geschreven.

De egyptologen John D. Degreef, Nabil Swelim en Wolfgang Helck verzetten zich in eerder onderzoek tegen de vergelijking van Nebka met Sanacht. Ze onderstrepen de zwaar beschadigde aard van het Beit Khallaf-zegelfragment en stellen dat daarom de vermeende cartouche niet met redleijke waarschijnlijkheid kan worden geïdentificeerd. In plaats daarvan stellen ze voor dat de cartouche eigenlijk de ovaalvormige top van een koninklijk fort zou kunnen zijn met één of meerdere boten erin -- een weergave van een stad die mogelijk al in bronnen daterend uit de Tweede Dynastie is genoemd onder de naam "Elder's boats".

Nebka's relatieve chronologische positie is onderwerp geweest van felle discussie in de vroege egyptologie. Hij wordt vermeld als de eerste farao van de Derde Dynastie in zowel de koningslijst van Turijn (derde kolom, zevende regel) als van Abydos (15e ingang). Tegenwoordig beschouwt men dit als "ronduit in tegenspraak" (Wilkinson) met uitgebreid archeologisch bewijs, dat eerder wijst op Djoser als de eerste heerser van de dynastie en Sechemchet als zijn onmiddellijke opvolger. Zo zijn er talloze zegelfragmenten van Djoser ontdekt in de tombe van Chasechemoey, hetgeen opgevat wordt als bewijs dat Djoser deze koning (wellicht zijn vader) heeft laten begraven. Koningin Nimaethap, Chasechemoey's vrouw en waarschijnlijk de moeder van Djoser, is bijgezet in tombe K1 van Beit Khallaf, die ook veel zegels van Djoser opleverde, maar geen enkele van Sanacht. Nimaethap kreeg bovendien de titel "Moeder van een koning" - dat wil zeggen: met een enkelvoud, hetgeen impliceert dat ze slechts één zoon had die de troon heeft bestegen. Hierdoor is uitgesloten dat de heerschappij van Sanacht tussen die van Chasechemoey en Djoser zou liggen. Kitchen merkt ook op dat de koningslijst van Turijn precies dezelfde regeerperiode van 19 jaar geeft aan zowel Nebka als Djoser, wat duidt op een fout in de plaatsing van Nebka's naam op de lijst en de toekenning van Djosers regeringsjaren aan Nebka. Bovendien plaatst de koningslijst van Saqqara Nebka ná Sechemchet in plaats van vóór Djoser.

Verder indirect bewijs voor Nebka's plaatsing in de late(re) Derde Dynastie komt van de Westcarpapyrus, die het hierboven beschreven verhaal van "Nebka en de krokodil" vastlegt tussen twee verhalen die zich afspelen tijdens de regering van Djoser (het voorgaande verhaal) en Hoeni en zijn zoon Snofroe (het erop volgende verhaal). Bewijs uit het graf van Akhetaa met betrekking tot de chronologische positie van Nebka is niet doorslaggevend: aan de ene kant zou Akhetaa's titel erop kunnen wijzen dat hij priester was van de cultus van de regerende koning en dus dat Nebka leefde aan het einde van de Derde Dynastie; aan de andere kant zou het ook kunnen betekenen dat Akhetaa priester was van een begrafeniscultus, en dat Nebka's regeringsperiode iets eerder zou kunnen zijn.

In de koningslijst van Turijn heeft de niet bij naam bekende directe voorganger van Hoeni een regeerperiode van zes jaar. Onder de aanname dat Nebka en Sanacht één en dezelfde persoon zijn, en gegeven de plaatsing van die laatste in de late Derde Dynastie, misschien als de voorlaatste koning van deze lijn, past een dergelijke korte regeerperiode bij het schaarse archeologische bewijs met betrekking tot zowel Nebka als Sanacht.

Het graf van Nebka is (nog) niet gevonden. John Garstang geloofde dat mastaba K2 in Beit Khallaf toebehoorde aan Sanacht, aangezien daar zegels met de naam van deze farao werden ontdekt. Dieter Arnold en andere egyptologen denken nu dat mastaba K2 het graf was van een privépersoon in plaats van een koning, hoewel Garland's theorie nog steeds aanhangers heeft.

Swelim en Aidan Dodson hebben een voorkeur voor een lemen structuur in Abu Roash als zijnde het (mogelijke) graf van Nebka. Dodson stelt dat het een "omheining van modderstenen van 330 m x 170 m is met een centraal vierkant massief van 20 m (66 ft) van hetzelfde materiaal, gelegen ten noorden van het moderne dorp Abu Roash, bekend als El Dair. Sinds de ontdekking in 1902 is het zwaar beschadigd door drainagewerkzaamheden, en is nu wellicht niet meer te redden. Het bouwplan lijkt echter sterk op koninklijke grafmonumenten uit de late Tweede en vroege Derde Dynastie, terwijl het aardewerk van de vindplaats is gedateerd uit die laatste periode".

In de grafkamer en bij de aflopende trap van de onvoltooide noordelijke piramide (de zogenaamde Piramide van Baka) bij Zawyet el'Aryan zijn verschillende graffiti aangetroffen van "Nebkara" in zwarte en rode inkt. Dat zou er op kunnen wijzen dat de bouw van de piramide onder Nebka zou kunnen zijn begonnen. Alessandro Barsanti noteerde ten minste 67 inscripties met de namen van verschillende arbeidersploegen en de naam van het geplande piramidecomplex: "Seba ?-Ka" ("De ster van ?-Ka"). De werkploeg wiens titel het vaakst voorkomt -waarschijnlijk dus de hoofdarbeiders tijdens de bouwwerkzaamheden- was "Wer-ef-seba ?-Ka" ("Groot als de ster van (koning) ?-Ka"). Inscriptie nr. 35 geeft de naam "Neferka-Nefer" ("Zijn mooie Ka is vlekkeloos"), maar mist verder enige verwijzing naar bekende personen uit de Derde of Vierde Dynastie, waaraan deze piramide gewoonlijk wordt toegeschreven. Graffiti nr. 15 en nr. 52 vermelden de koninklijke naam "Nebkarâ" ("Heer van de Ka van Râ"), en een verdere inscriptie, nr. 55, vermeldt een mogelijke Horus of Gold-naam "Neb hedjet-nwb" ("Heer van de Gouden Kroon"). Sommige egyptologen beschouwen dit ofwel de Horus-naam van Hoeni, ofwel de Horus of Gold-naam van Nebka.