Naar inhoud springen

Lijst van geneeskundige termen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Met geneeskundige terminologie of medisch jargon wordt gedoeld op termen en uitdrukkingen die in de medische wereld worden gebruikt. Sommige van deze uitdrukkingen zijn potjeslatijn. Veel medische termen zijn afkomstig uit het Latijn en het Grieks. Soms betekent dit dat er zowel een Latijnse als Griekse benaming bestaat (bijvoorbeeld "uterus-extirpatie" en "hysterectomie" voor "verwijdering van de baarmoeder")

  A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z  
  • abces: ophoping van pus in het lichaam in een niet op voorhand bestaande holte, etterbuil
  • abdominaal: met betrekking tot de buik
  • acathisie: niet kunnen zitten; psychomotore onrust.
  • acidose: verzuring
  • acuut: plotseling ontstaan, op korte termijn verlopend
  • adenoom: goedaardig, uit klierweefsel gevormd gezwel
  • agens: werkzame stof
  • agonist: 1. werkzame stof in een geneesmiddel die de werking van een signaalstof versterkt; 2. spier die een bepaalde functie uitvoert, bijvoorbeeld de biceps van de bovenarm is een agonist voor buigen.
  • alkalose: minder zuur (basisch) worden van het bloed
  • anamnese: (bevraging van) de voorgeschiedenis en omstandigheden (van de ziekte)
  • aneurysma: plaatselijke verwijding van een deel van het vaatstelsel
  • antagonist: 1. werkzame stof in een geneesmiddel die de werking van een signaalstof verzwakt; 2. spier die een bepaalde functie tegenwerkt, bijvoorbeeld de biceps van de bovenarm is een antagonist voor strekken.
  • anterior: (aan de) voorzijde
  • antidotum: tegengif
  • anti-emetica: middelen tegen braken
  • arterieel: slagaderlijk
  • ascites: waterbuik
  • asymptomatisch: zonder ziekteverschijnselen
  • b.i.d.: bis in die, twee per dag
  • biopsie: het nemen van een biopt uit het lichaam om te onderzoeken
  • biopt: te onderzoeken stukje weefsel dat uit het lichaam werd genomen
  • dd: in recepten/voorschriften; -daags. Bijvoorbeeld 2dd, 2 maal daags
  • declief: van de onderste ledematen
  • defecatie: stoelgang
  • deficiëntie: tekort
  • dextra: rechts
  • diagnose: het geven van een naam aan een aandoening van een patiënt
  • diastase: scheiding, het uit elkaar staan
  • digitaal: met betrekking tot de vingers
  • discovertebraal: wat betrekking heeft op de discus (tussenwervelschijf) en de vertebrae (wervels)
  • dysmorfie: het hebben van een vreemde vorm
  • e causa ignota (vaak afgekort als e.c.i.): door onbekende oorzaak
  • empyeem: ophoping van pus in het lichaam in een al tevoren bestaande holte, bv. galblaasempyeem
  • endocrien: betrekking hebbend op hormonen
  • enterobiasis: besmetting met de darmparasiet Enterobius vermicularis of aarsmade
  • etiologie: oorzaak
  • exacerbatie: opstoot, verergering
  • faeces: ontlasting
  • febris: koorts (ook: febrilitas)
  • filariasis: ziekte die het gevolg is van een besmetting met een tropische rondworm
  • fractuur: botbreuk
  • iatrogeen: veroorzaakt door medisch handelen
  • idiopathisch: zonder bekende oorzaak
  • incubatie: 1) sluimeren (van een ziekteverwekker na besmetting); 2) bacteriekweken inzetten
  • indicatie: een kenmerk van de patiënt dat aanleiding geeft tot een bepaalde behandeling
  • in dubio abstine: bij twijfel niets doen
  • inflammatie: ontsteking
  • insidieus: traag ontwikkelend en zonder duidelijke symptomen
  • intestinaal: met betrekking tot de darm
  • intraveneus: in een ader
  • ischemie: onvoldoende doorbloeding van een deel van het lichaam, wat leidt tot zuurstoftekort en verlies aan functie
  • jejunum: tweede deel van de dunne darm
  • karbunkel: groep van steenpuisten, ook karbonkel
  • macrocefalie: het hebben van een grote schedel
  • manem: hand
  • mediaal: (naar het) midden:
  • mediastinum: de ruimte tussen de longen waar zich het hart en de grote bloedvaten van en naar het hart bevinden
  • microcefalie: het hebben van een kleine schedel
  • mictie: urinelozing
  • morbus: 'ziekte van' (bv. m. Parkinson (of m. Parkinsis, Latijn) = morbus Parkinson = ziekte van Parkinson)
  • occult: verborgen, zonder duidelijke symptomen
  • o.d.: omni die, elke dag of een per dag
  • omentum: buikvlies
  • palpatie, palperen: met de hand voelen bij geneeskundig onderzoek
  • parenteraal: via een andere weg dan het digestief systeem, bijvoorbeeld door inspuiting
  • parese: gedeeltelijke verlamming
  • pathogeen: ziekte veroorzakend (meestal micro-organisme of virus)
  • pedes: voet
  • pediculosis: huidaandoening door bloedzuigende luizen.
  • perineum: ruimte/huidgebied tussen de balzak/vagina en de anus
  • peritoneum: buikvlies
  • polydipsie: veel (water) drinken
  • posologie: dosering
  • post aut propter: erna of erdoor
  • posterior: (aan de) achterzijde
  • postprandiaal: na de maaltijd
  • precordiaal: voor het hart
  • predispositie: vatbaarheid, aanleg voor iets
  • prelevatie: wegnemen van weefsels en cellen
  • primum non nocere: ten eerste geen kwaad doen
  • prodromale fase: fase voor het vol uitbreken van een ziekte waarin de patiënt vaak al symptomen begint te krijgen
  • profylaxe: preventie, voorkomen van ziekte
  • proliferatie: woekering
  • pruritus: jeuk
  • purgeren: de stoelgang bevorderen door middel van een sterk laxeermiddel (purgeermiddel)
  • pus bonum et laudabile: goede en prijzenswaardige pus
  • q.d.: quaque die, een per dag
  • q.i.d.: quater in die, vier per dag
  • quid: wat, wat is dit
  • vagaal: met betrekking tot de vaguszenuw
  • varix: spatader, meervoud varices
  • veneus: aderlijk, van de ader
  • verruca vulgaris: een wrat
  • vitium: afwijking, meervoud vitia
  • wonddehiscentie: wondbreuk, (opnieuw) opengaan van een wonde
  • Frans J. Meijman en Annelies Bakker, Medische mensentaal. Taal en communicatie over gezondheid, ziekte en zorg, 2018, ISBN 9789058983220