Naar inhoud springen

Fries-Frankische oorlogen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Fries-Frankische oorlogen

Dorestad · Keulen · Amel · Boorne

Fries-Frankische oorlogen
Het Friese woongebied ten tijde van koning Radboud, hier echter gelijkgesteld aan het Koninkrijk Friesland, dat een veel kleiner gebied besloeg
Het Friese woongebied ten tijde van koning Radboud, hier echter gelijkgesteld aan het Koninkrijk Friesland, dat een veel kleiner gebied besloeg
Datum ca. 600793
Locatie Rijndelta tot aan de Wezer
Resultaat Frankische verovering van Friesland
Kerstening van de Friezen
Strijdende partijen
Magna Frisia Frankische Rijk
Leiders en commandanten
Audulf
Aldgisl
Radboud
Poppo
Unno en Eilrad
Dagobert I
Pepijn van Herstal
Karel Martel
Pepijn de Korte
Karel de Grote
De heidense Friese koning Radboud volgens P. Winsemius (1662).

De Fries-Frankische oorlogen waren meerdere gewapende conflicten in de vroege middeleeuwen van het Frankische Rijk tegen het Friese koninkrijk. De inzet van deze conflicten, die afgewisseld werden met perioden van vrede, betrof meestal de beheersing van de delta tussen Rijn en Maas. De voortdurende vijandelijkheden maakten een einde aan de zelfstandigheid van de Friese bewoners. De Fries-Frankische oorlogen eindigen met de laatste opstand in 793, samenvallende met de onderwerping van de Saksen door Karel de Grote.

Strijd om de Rijndelta

[bewerken | brontekst bewerken]

De Merovingse koning Chilperik I (561-584) werd in de geschreven bronnen omschreven als de "schrik van de Friezen en Sueven".[1] Niettemin zijn er aanwijzingen dat de Friezen onder leiding van koning Audulf omstreeks 600 succesvol waren tegen de Franken.[2] De Friezen wisten de macht van de Franken in het kustgebied tijdelijk naar het zuiden terug te dringen, tot aan het Zwin.

Frankische uitbreiding onder Dagobert

[bewerken | brontekst bewerken]

Onder de sterke Merovingse koning Dagobert I werd het gebied ten zuiden van de Oude Rijn rond 630 veroverd op de Friezen. De Franken brachten deze keer ook het christendom mee en bouwden een kerkje te Utrecht. Maar na het koningschap van Dagobert konden de Franken zich niet handhaven. Door onderlinge twisten verzwakte haar macht in het grensgebied en omstreeks 650 kwam het rivierengebied, Dorestad inbegrepen, weer in handen van de Friezen. Het slaan van Frankische munten hield op en de huidige stad Utrecht, waar Friezen de kerk hadden verwoest, werd een verblijfplaats van Friese koningen.

Radbouds heerschappij

[bewerken | brontekst bewerken]

Misschien was de grootste koning die de Friezen hebben voortgebracht Radboud. Aan het begin van zijn heerschappij leed hij nog nederlaag na nederlaag tegen de Frankische hofmeier Pepijn van Herstal, waaronder de slag bij Dorestad in 695. Enkele jaren daarna sloot hij vrede met Pepijn, waarbij hij zijn dochter, Thiadsvind aan een van de zonen van Pepijn van Herstal, Grimoald II uithuwelijkte. Maar bij de dood van Pepijn in 714 zag Radboud zijn kans schoon, vooral toen er in het rijk van de Franken een burgeroorlog uitbrak. In de Slag bij Keulen (716) bezorgde hij in samenwerking met de vorst van Neustrië, Chilperik II, de Franken onder leiding van Karel Martel een nederlaag. Radbouds bondgenoot koning Chilperik werd echter nog hetzelfde jaar door Karel Martel verslagen in de slag bij Amel, waarna het tij keerde en Karel langzaamaan de overhand verkreeg. Radboud maakte plannen om het Frankenrijk opnieuw aan te vallen met een groot leger, maar voordat hij deze plannen kon uitvoeren stierf hij in 719.

Geleidelijke verovering van Frisia

[bewerken | brontekst bewerken]

Na Radbouds dood lijfde Karel Martel het gebied ten westen van de Vlie in bij het Frankische Rijk. Het ontbreken van een geschikte opvolgingskandidaat heeft de Friezen mogelijk bij dit verlies parten gespeeld. Er zijn aanwijzingen dat de plaatselijke elite betrokken is geweest bij de machtsovername door de Franken, in ruil voor gunsten steunden zij de aanvaller.[3] Die gunsten bestonden o.a uit leengoederen en adellijke titels. In 733 begon Karel Martel een veldtocht tegen de Friezen die in 734 eindigde met de Slag aan de Boorne, waarbij hij heel Westerlauwers Friesland veroverde. Na 772 werd Oost-Frisia daar door Karel de Grote nog aan toegevoegd. Deze militaire actie luidde tevens het begin in van de Saksenoorlogen.

Nu de Friezen hun zelfstandigheid hadden verloren en de Saksen datzelfde lot leken te gaan delen, werkten ze dikwijls samen in hun pogingen de Franken te weerstaan. Hun oorlogen liepen een tijd gelijk op.

Friese Opstanden

[bewerken | brontekst bewerken]
De aanslag op Bonifatius (975).

Moord op Bonifatius

[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste bisschop van Friesland Bonifatius[4] arriveerde in 754 met een gezelschap in de omgeving van de nederzetting Dokkum om de Friezen te kerstenen. Hij was van plan een grote groep heidenen te bekeren en riep een grote vergadering uit om de kerstening te bevestigen door doop. Maar in plaats van een groep bekeerden die hij verwachtte aan te treffen, verscheen een groep bewapende Friezen die de aartsbisschop op jaren doodsloegen. De Friese strijders waren kwaad op Bonifatius, omdat hij hun heiligdommen verwoest had. De biograaf van Bonifatius schrijft dat de Friezen de bisschop doodden omdat zij dachten dat deze koffers met schatten van goud en andere rijkdommen bij zich had, maar het bleek dat de kisten alleen maar boeken bevatten.

Eerdere geschiedkundigen hebben het over moord, maar van de huidige historici denken sommige dat sprake was van doodslag. Bonifatius zou met zijn gevolg niet onverhoeds overvallen zijn, maar kwam bij een openlijk treffen om het leven,[5]

De Grote Friese opstand 782-785

[bewerken | brontekst bewerken]

De onderwerping van de Saksen door Karel de Grote in het gebied oostelijk van de Friezen verliep aanmerkelijk moeizamer. Onder aanvoering van Widukind bleven deze weerstand bieden aan de Franken. Steeds opnieuw namen zij de wapens op tegen hun overheersers en in 782 breidde het verzet zich uit toen de Friezen oostelijk van de Lauwers in opstand kwamen. De Friese opstand sloeg over naar eerder gepacificeerde gebieden in het westen, waar de bevolking terug viel in het heidendom. De Friezen voerden rooftochten uit, waarbij kerken in brand werden gestoken en geestelijken als Liudger moesten uitwijken naar het zuiden.

Het antwoord van Karel de Grote liet niet lang op zich wachten. In 783 zette hij opnieuw een groot leger in tegen de opstandelingen. Deze veldtocht richtte zich in eerst instantie op de Saksen. De Friezen steunden Widukind in zijn strijd door een Fries leger van strijders te zenden in 784. Niettemin moest Widukind zich het daaropvolgende jaar overgeven en na diens capitulatie werd ook de Friese opstand in 785 met harde hand neergeslagen. Karel bestrafte de Friezen door deze het recht op een mannelijk erfdeel te ontnemen waardoor zij hun status van vrije mannen verloren.[6]

De Opstand van 793

[bewerken | brontekst bewerken]

In 793 kwamen de Friezen voor een laatste maal in opstand. De directe aanleiding hiervoor was de gedwongen rekruteringen van Friezen en Saksen voor de veldtocht van Karel de Grote in het oosten tegen het Avarenrijk. Onder aanvoering van de hertogen Unno en Eilrad,[7] brak in Frisia oostelijk van Lauwers een opstand uit, die zich snel uitbreidde naar de Friese gebieden in het westen. De opstand had tot gevolg had dat de Friezen massaal het christelijk geloof afzwoeren en tijdelijk terugkeerden naar hun oude heidense cultus van meerdere goden. Opnieuw werden christelijke missionarissen op de vlucht gejaagd en kerken in brand gestoken. De hernieuwde vrijheid was van korte duur. Door de Franken werd deze opstand met veel geweld wreed neergeslagen.