Agave (mythologie)
Agave (Oudgrieks: Ἀγαυή, Agauè) was in de Griekse mythologie een van dochters van de Thebaanse koning Cadmus en zijn echtgenote Harmonia. Agave was gehuwd met Echion aan wie zij Pentheus baarde. Aan deze gaf de grijze Cadmus de scepter van Thebe over.
Toen haar zuster Semele zwanger werd, weigerde zij net als haar andere zusters Ino en Autonoë te geloven dat Zeus de vader van het kind was. Ze zou hem de god Dionysus hebben gebaard, doch nog voor de geboorte van het kind was zij op ellendige wijze omgekomen. Agave beweerde na de dood van Semele, dat deze met een sterveling een misdadige verbintenis had aangeknoopt en ten onrechte er zich op had beroemd, dat Zeus haar beminde. Toen later Dionysos, de zoon van Zeus en Semele zijn zegetocht door alle landen roemrijk had volbracht, ging men evenwel in zijn vaderstad Thebe voort, hem de verschuldigde eerbied te weigeren en zijn dienst te versmaden. Men verklaarde hem voor een bedrieger, en de boosheid van Agave en haar zoon ging uiteindelijk zover, dat zij besloten de god met zijn tot razernij opgewonden gezellinnen, de Maenaden, te vermoorden en zij op zekere dag naar de berg Kithairon trokken, om de aldaar verzamelde vereerders van de god te overvallen. De toorn van Dionysus spaarde nu zijn vijandige bloedverwanten niet langer. Hij maakte het gehele gevolg van Pentheus waanzinnig, zodat het in blinde woede de koning voor een everzwijn aanzag, waarop allen tegelijk aanvielen, zelfs zijn eigen moeder niet uitgezonderd, die haar zoon niet meer herkende, maar in de wildste razernij de ongelukkige in stukken scheurde. Nadat zij uit haar roes ontwaakt was, zag Agave in wat zij had aangericht. Dit treurig lot van Pentheus is door Euripides behandeld in zijn tragedie "de Bacchanten."
Stamboom
[bewerken | brontekst bewerken]- De eerste versie van dit artikel is overgenomen uit T.T. Kroon, Mythologisch Woordenboek, 's Gravenhage, 1875 en kan dus verouderd zijn.
Antieke bronnen:
- Apollodorus, Bibliotheka III 4.2; 5.2.
- Euripides, Bacchantes.
- Ovidius, Metamorphoses III 708.