Category:Dutch weak verbs
Jump to navigation
Jump to search
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch verbs that display dental suffixes in their past tense conjugated forms.
Subcategories
This category has the following 2 subcategories, out of 2 total.
I
S
- Dutch weak verbs with strong past participles (0 c, 97 e)
Pages in category "Dutch weak verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 4,847 total.
(previous page) (next page)A
- aaien
- aanaarden
- aanademen
- aanbaffen
- aanbakken
- aanbehoren
- aanbelanden
- aanbelangen
- aanbellen
- aanbenen
- aanbermen
- aanbesteden
- aanbetalen
- aanbetreffen
- aanbetrouwen
- aanblaffen
- aanbouwen
- aanbranden
- aanbruisen
- aanbrullen
- aandienen
- aandikken
- aandissen
- aandrentelen
- aandribbelen
- aandrukken
- aanduiden
- aandurven
- aanduwen
- aaneendraaien
- aaneenschakelen
- aanerven
- aanfruiten
- aangluren
- aangooien
- aangorden
- aangrenzen
- aangrijnzen
- aangrinniken
- aangroeien
- aanhalen
- aanhechten
- aanhijgen
- aanhikken
- aanhitsen
- aanhopen
- aanhoren
- aanhuilen
- aanjagen
- aanjuichen
- aankaarten
- aankakken
- aanklagen
- aanklampen
- aankleden
- aankloppen
- aankloten
- aanknopen
- aankoeken
- aankondigen
- aankooien
- aankruisen
- aankwispelen
- aanlachen
- aanlappen
- aanlassen
- aanleggen
- aanlengen
- aanleren
- aanleveren
- aanlichten
- aanlijmen
- aanlijnen
- aanlonken
- aanmaken
- aanmanen
- aanmelden
- aanmeren
- aanmerken
- aanmoedigen
- aannaaien
- aannaderen
- aannopen
- aanpakken
- aanpappen
- aanpassen
- aanplakken
- aanplanten
- aanraden
- aanraken
- aanranden
- aanreiken
- aanrekenen
- aanrennen
- aanrichten
- aanroeren
- aanschaffen
- aanschellen
- aanscherpen
- aanschouwen
- aanschrappen
- aanschreeuwen
- aanschroeven
- aanschudden
- aanslepen
- aanslijken
- aanslingeren
- aansmeden
- aansmeren
- aansnellen
- aanspannen
- aanspelden
- aanspelen
- aanspijkeren
- aanspoelen
- aansporen
- aanstampen
- aanstaren
- aanstellen
- aanstippen
- aanstoffen
- aanstoken
- aanstormen
- aanstoten
- aanstrepen
- aanstrikken
- aanstrompelen
- aansturen
- aansullen
- aantalen
- aantasten
- aantekenen
- aantillen
- aantokkelen
- aantonen
- aanvaarden
- aanvatten
- aanvertrouwen
- aanvinken
- aanvoeden
- aanvoegen
- aanvoelen
- aanvoeren
- aanvragen
- aanvullen
- aanvuren
- aanwaaien
- aanwakkeren
- aanwenden
- aanwerken
- aanweven
- aanwoekeren
- aanwortelen
- aanzaaien
- aanzanden
- aanzeggen
- aanzeilen
- aanzetten
- aanzoeten
- aanzouten
- aanzuren
- aarden
- aarzelen
- abbreviëren
- abdiceren
- abduceren
- abonneren
- aborderen
- aborteren
- abseilen
- absorberen
- abstraheren
- accederen
- accelereren
- accentueren
- accepteren
- accommoderen
- achten
- achterhalen
- achtervolgen
- achterwaren
- achterzeilen
- acteren
- activeren
- actualiseren
- adduceren
- adelen
- ademen
- ademhalen
- administreren
- adopteren
- adoreren
- adstrueren
- adverteren
- adviseren
- afbakenen
- afbedelen
- afbeelden
- afbeitelen
- afbellen