aaien
- aai·en
- In de betekenis van ‘strelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1717 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aaien |
aaide |
geaaid |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk zachtjes met de hand iets strelen als liefkozing
- ▸ Daar stond het kleine Pietje bij de schimmel en aaide zachtjes over zijn hals.[4]
- Niet iedereen keek uit naar het aaien van een slang, knuffelen van een baardagaam en het over de hand laten lopen van een vogelspin. Voor hen was het kijken naar deze vreemde exotische dieren op zich al eng genoeg... [5]
- zachtjes aanraken
- iemand opzettelijk pijn doen (ironisch)
1. zachtjes strelen
de aaien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aai
- Het woord aaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aaien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aaien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Tubantia Han Haveman 14-06-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be