stoelgang

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  stoelgang    (hulp, bestand)
• IPA: /'stulɣɑŋ/

Woordafbreking

• stoel·gang

Woordherkomst en -opbouw

• Leenvertaling of leenwoord van Duits Stuhlgang, verwijzend naar het discreet lopen naar de zogenaamde nachtstoel, een meubelstuk waar men zittend zijn behoefte kan doen. In de betekenis van ‘ontlasting’ voor het eerst aangetroffen in 1477
• samenstelling van  stoel  en  gang 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	stoelgang
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stoelgang m

1. (medisch) (eufemisme) het proces van zich op gezette tijden ontlasten van fecaliën

   • De stoelgang was gestoord als gevolg van zijn ziekte. 

2. (medisch) medische term voor de menselijke uitwerpselen zelf

   • Heeft u al stoelgang gemaakt? 

Afgeleide begrippen

• stoelgangkaart, stoelgangschaal

Verwante begrippen

• spijsvertering

Vertalingen

    1.   

Duits: Stuhlgang (de) m Engels: defecation (en), evacuation (en)

Frans: déjection (fr) v Spaans: deposición (es), defecación (es) v

    2.   

Duits: Stuhlgang (de) m Engels: stool (en)

Frans: selles (fr), déjections (fr) vmv Spaans: deposición (es) v, heces (es) vmv

Gangbaarheid

• Het woord stoelgang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoelgang" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.