kist

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kist    (hulp, bestand)
• IPA: /kɪst/

Woordafbreking

• kist

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bak met deksel’ voor het eerst aangetroffen in 1237

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kist	kisten
verkleinwoord	kistje	kistjes

Zelfstandig naamwoord

de kist v / m

1. vrij grote stevige rechthoekige doos voor opslag of vervoer van losse goederen
2. als 1: datgene waarin iemand ter aarde besteld wordt
3. vliegjargon vliegtuig
4. grove schoen, legerlaars, "legerkist"

   • Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken.  

Verwante begrippen

• bak, doos, krat, schrijn

Hyponiemen

   

affuitkist askist bakskist boekenkist bondkist boomkist brandkist broodkist builkist dekenkist dekkist diepvrieskist doodkist doodskist geldkist gereedschapkist gereedschapskist grafkist granaatkist grindkist groentekist haverkist hooikist ijskist juwelenkist kamferkist kleerkist kleikist knipperkist laadkist leskist lijkkist medicijnkist meelkist munitiekist noodkist pakkist schatkist scheepskist schilderkist sigarenkist sinaasappelkist slapkist soldatenkist speelgoedkist steenkist themakist timmerkist transportkist trotskist trouwkist verbandkist verhuiskist verkleedkist vioolkist viskist vrachtkist vrieskist vrouwenkist waterkist werpkist wijnkist zeepkist zittekist

Afgeleide begrippen

• kistbalk, kistdam, kistelier, kistenhout, kistenmaken, kistenmaker, kistenmakerij, kistentuig, kistkalf, kistwerk

Vertalingen

    1.   

Engels: box (en) Papiaments: kaha

Spaans: caja (es) v, arca (es) v, arcón (es) m Turks: kutu (tr)

Werkwoord

vervoeging van
kissen

kist

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kissen
   

   • Jij kist. 

2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kissen
   

   • Hij kist. 

3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kissen
   

   • Kist! 

Werkwoord

vervoeging van
kisten

kist

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kisten
2. gebiedende wijs van kisten

Gangbaarheid

• Het woord kist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kist" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.