Pietas
Pietas was een personificatie van de liefde tot de mensen en van de romeinse deugd Pietas, de staat en de eerbied voor de goden (vroomheid). Ze behoorde tot de di Indigetes. Pietas bevat 3 elementen: Geloof in de Goden, trouw aan het vaderland en respect voor je ouders.
Eerst had zij te Rome slechts een klein heiligdom, maar in het jaar 151 v.Chr. werd haar op het forum Holitorium een tempel opgericht, toen een dochter haar tot de hongerdood veroordeelde vader had gered door hem met de melk van haar eigen borsten te voeden.[1]
Pietas werd voorgesteld als voor een altaar staand, met de linkerarm in de hoogte geheven, terwijl zij in de rechterhand een offerschaal houdt, ofwel strekt zij met een omsluierd achterhoofd haar beide handen uit, alsof zij tot de goden bidt. Om haar betrekking tot de vrome liefde van kinderen voor hun ouders aan te duiden staat een ibis of een ooievaar aan haar voeten.
Deze godin stond vaak afgebeeld op de keerzijde van Romeinse munten met vrouwen van de keizerlijke familie aan de voorzijde, daar pietas een passende deugd was voor keizerlijke vrouwen (bv. Flavia Maximiana Theodora, rechts). De keizerlijke vrouwen staan soms zelfs op de munten met het uiterlijk van de godin (cf. infra).
Noten
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ Plin., N. H. VII 36; Val. Max., V 4 § 7; Liv., XL 34.
- ↑ RIC I 43 (verworpen door de meeste numismatisten).
- ↑ J. Burns, Vipsania on Roman Coins?, in The Celator 18 (2004), pp. 6-20.
- ↑ H. Mattingly, Coins of the Roman empire in the British Museum, IV, London, 1940, XVII-XVIII (n. 2); N. Kokkinos, Antonia Augusta. Portrait of a Great Roman Lady, London, 1992, pp. 90-95.
- ↑ M. Kreuzer, Livilla's Portrait on Roman Coins, in The Celator 9 (1995), pp. 10ff.
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]- A. Blanchet, art. Pietas, in C. Daremberg - E. Saglio (edd.), Le Dictionnaire des Antiquités Grecques et Romaines, IV.1, Parijs, 1904, p. 472.
- T.T. Kroon, art. Pietas, in T.T. Kroon, Mythologisch Woordenboek, 's Gravenhage, 1875.
- L. Schmitz, art. Pietas, in W. Smith (ed.), A dictionary of Greek and Roman biography and mythology, III, Boston, 1867, p. 366.