vrijspreken

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From vrij + spreken.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

vrijspreken

  1. to absolve, acquit
    De rechter heeft de verdachte vrijsproken wegens gebrek aan bewijs.
    The judge acquitted the suspect due to lack of evidence.
    Na een grondig onderzoek werd de beschuldigde vrijsproken van alle aanklachten.
    After a thorough investigation, the accused was absolved of all charges.
    Het jurypanel heeft de beklaagde unaniem vrijsproken van de beschuldigingen.
    The jury panel unanimously acquitted the defendant of the charges.
    Hij werd onterecht beschuldigd, maar uiteindelijk werd hij vrijsproken door de rechtbank.
    He was wrongly accused, but in the end, he was acquitted by the court.
    Na een langdurig proces werd de verdachte eindelijk vrijsproken van alle aanklachten.
    After a lengthy trial, the defendant was finally absolved of all charges.

Conjugation

[edit]
Conjugation of vrijspreken (strong class 4, separable)
infinitive vrijspreken
past singular sprak vrij
past participle vrijgesproken
infinitive vrijspreken
gerund vrijspreken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular spreek vrij sprak vrij vrijspreek vrijsprak
2nd person sing. (jij) spreekt vrij, spreek vrij2 sprak vrij vrijspreekt vrijsprak
2nd person sing. (u) spreekt vrij sprak vrij vrijspreekt vrijsprak
2nd person sing. (gij) spreekt vrij spraakt vrij vrijspreekt vrijspraakt
3rd person singular spreekt vrij sprak vrij vrijspreekt vrijsprak
plural spreken vrij spraken vrij vrijspreken vrijspraken
subjunctive sing.1 spreke vrij sprake vrij vrijspreke vrijsprake
subjunctive plur.1 spreken vrij spraken vrij vrijspreken vrijspraken
imperative sing. spreek vrij
imperative plur.1 spreekt vrij
participles vrijsprekend vrijgesproken
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

[edit]