Milieu

de gehele voor een levend wezen waarneembare ruimte
Dit artikel gaat over de natuurlijke omgeving. Zie sociale omgeving voor het sociale milieu.

Milieu of omgeving is, in de biologie en de ecologie, het geheel van uitwendige voorwaarden en invloeden die voor een organisme, hetzij dier (inclusief de mens), plant of micro-organisme, van essentieel belang zijn. Het is de omgeving waarin, en waarvan het organisme, mede afhankelijk van de soort, al dan niet kan leven. De feitelijke leefomgeving van een organisme is zijn habitat.

Het milieu is het geheel van voorwaarden en invloeden van de omgeving, waardoor het leven voor een organisme daar al dan niet mogelijk is

Gaswisseling

bewerken

Ieder levend organisme wisselt, ten behoeve van, en als gevolg van zijn metabolisme, onafgebroken materie uit met zijn omgeving. Een belangrijk voorbeeld van deze uitwisseling vormt de gaswisseling, die optreedt tussen alle soorten aerobe (zuurstofminnende) organismen en hun leefmilieu. Gaswisseling wordt door zowel auto- als heterotrofe aerobe organismen gebruikt voor de celademhaling, het stofwisselingsproces dat, middels biologische oxidatie van glucose, het organisme van energie voorziet. Bij de gaswisseling ten behoeve van de celademhaling wordt zuurstofgas uit de omgeving opgenomen (planten), of ingeademd (dieren), en koolzuurgas afgescheiden. Autotrofe organismen (planten) kennen daarnaast een omgekeerde gaswisseling, waarbij ze koolzuurgas (en water) opnemen en zuurstof aan hun omgeving afstaan. Deze gaswisseling dient voor, en is het gevolg van de fotosynthese, het biochemische proces waarbij planten en algen hun eigen energiebron aanmaken, in de vorm van glucose.

Biogeografie

bewerken

De biogeografie bestudeert voor iedere soort plant of dier alle plekken waar deze op aarde voorkomt, het zogenaamde verspreidingsgebied van het organisme. Kosmopolieten zijn organismen die bijna overal ter wereld voorkomen. Voorbeelden zijn de brandnetel, de huisvlieg, de verschillende leden van de kraaienfamilie, de huisduif en de bruine rat. Bij gunstigere milieufactoren in een geografisch gebied is sprake van een grotere biodiversiteit: een groter aantal soorten organismen per oppervlakte-eenheid weet zich daar te handhaven. De grootste biodiversiteit komt voor in de tropen. De laagste soortenrijkdom komt voor op het vaste land van Antarctica waar, buiten de kustgebieden, alleen extremofiele organismen kunnen (over)leven.

Milieufactoren

bewerken
  Zie milieufactor voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De omgeving waarin het organisme zich handhaaft wordt gevormd door biotische en abiotische milieufactoren. Een organisme maakt deel uit van een levensgemeenschap, dat zijn alle organismen in een gegeven gebied of biotoop. Levensgemeenschap en biotoop vormen samen een ecosysteem. Binnen een ecosysteem vormt de levensgemeenschap het levende of biotische deel; de biotoop vormt het fysico-chemische of abiotische deel. Biotische milieufactoren waaraan een organisme wordt blootgesteld kunnen verder worden onderverdeeld in invloeden van organismen van andere soorten, en van andere individuen van dezelfde soort. Deze relaties vormen het centrale thema van de ecologie. De populatiebiologie bestudeert specifiek de relaties tussen individuen van een groep organismen van dezelfde soort of populatie.

Abiotisch milieu

bewerken
  Zie abiotische factor voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bij de abiotische milieufactoren zijn verder te onderscheiden:

Biotisch milieu

bewerken
  Zie biotische factor voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bij de biotische milieufactoren is er sprake van intraspecifieke ('binnen-soortelijke') en van interspecifieke ('tussen-soortelijke') interactie, afhankelijkheidsbetrekkingen tussen individuen van dezelfde soort, respectievelijk individuen van verschillende soorten, zoals:

Mens en milieu

bewerken

Ecosystemen en landschappen zonder noemenswaardige invloed van de mens heten natuurlandschappen en wildernis. Gebieden waar de mens zijn directe of indirecte invloed doet gelden heten cultuurlandschap, zoals landelijk gebied (met akkerbouw, tuinbouw, veeteelt, bosbouw als bestaansmiddel), stedelijk gebied en industriegebieden.

De mens en zijn activiteiten vormen wereldwijd de meest overheersende biotische milieufactor, omdat de mens ingrijpt in zijn omgeving en deze aanpast aan zijn (economische) behoeften en doelstellingen. Tot de antropogene (van de mens afkomstige) invloeden behoren ontwateren, ontsluiten, perceleren, kappen, maaien, begrazing, grond bewerken, bebouwen.

In de betekenis van leefomgeving of leefmilieu van de mens is het milieu het gedeelte van de natuurlijke omgeving (levende en niet levende natuur) waarin het menselijk leven en het menselijk bestaan mogelijk is, en plaatsvindt. Daarbij is een belangrijk aspect de relaties binnen de samenleving en tussen mensen onderling. Het begrip milieu heeft dus ook een sociologische connotatie, in de betekenis van sociale omgeving of sociale klasse.

Er zijn verschillende specialismen die de relatie tussen mens en zijn natuurlijk milieu onderzoeken, zoals de milieuwetenschappen, milieueconomie, milieusociologie en milieufilosofie.

Milieuschade

bewerken

De mens grijpt in in de natuurlijke omgeving, middels landbouw, mijnbouw, woningbouw, en de aanleg van infrastructuur. Ook niet-doelbewust menselijk handelen kan leiden tot schade aan milieu en natuur:

Beperking van milieuschade

bewerken

Verschillende partijen spelen een rol bij de beperking van de milieuschade, waaronder:

Zie ook

bewerken
bewerken