Frederik Lodewijk van Nassau-Ottweiler
Frederik Lodewijk van Nassau-Ottweiler (Ottweiler, 3 november 1651 o.s.[1] - Saarbrücken, 25 mei 1728)[2][3][4] was graaf van Nassau-Ottweiler. Hij erfde in 1721 het vorstendom Nassau-Idstein en in 1723 het graafschap Nassau-Saarbrücken. Hij stamt uit de Walramse Linie van het Huis Nassau.
Frederik Lodewijk | ||
---|---|---|
Frederik Lodewijk van Nassau-Ottweiler
| ||
Graaf van Nassau-Ottweiler | ||
Regeerperiode | 1680-1723 | |
Voorganger | Johan Lodewijk | |
Opvolger | n.v.t. | |
Vorst van Nassau-Idstein | ||
Regeerperiode | 1721-1728 | |
Co-regent | Karel Lodewijk van Nassau-Saarbrücken (tot 1723) | |
Voorganger | George August Samuel van Nassau-Idstein | |
Opvolger | Karel van Nassau-Usingen Willem Hendrik II van Nassau-Usingen | |
Graaf van Nassau-Saarbrücken | ||
Regeerperiode | 1723-1728 | |
Voorganger | Karel Lodewijk van Nassau-Saarbrücken | |
Opvolger | Karel van Nassau-Usingen Willem Hendrik II van Nassau-Usingen | |
Militaire informatie | ||
Rang | Overste 1675 Kolonel der infanterie 1676 | |
Huis | Nassau-Ottweiler | |
Vader | Johan Lodewijk van Nassau-Ottweiler | |
Moeder | Dorothea Catharina van Palts-Birkenfeld-Bischweiler | |
Geboren | 3 november 1651 o.s. Ottweiler | |
Gestorven | 25 mei 1728 Saarbrücken | |
Begraven | Ottweiler | |
Partner | Christiane von Ahlefeldt Louise Sophia van Hanau-Lichtenberg-Bischofsheim | |
Religie | Luthers | |
Het wapen van de Walramse Linie sinds 1660 |
Biografie
bewerkenFrederik Lodewijk was de tweede, maar oudst overlevende, zoon van graaf Johan Lodewijk van Nassau-Ottweiler en Dorothea Catharina van Palts-Birkenfeld-Bischweiler,[2][3][4] dochter van paltsgraaf Christiaan I van Palts-Birkenfeld-Bischweiler en Magdalena Catharina van Palts-Zweibrücken.[3][4]
Frederik Lodewijk studeerde onder begeleiding van zijn opvoeder Johann Wernborner vanaf 1661 in Parijs tot hij op 14-jarige leeftijd in het onder bevel van zijn vader staande Franse regiment infanterie Régiment de Royal-Alsace trad. Toen zijn vader deze post opgaf, verhuisde Frederik Lodewijk naar het Regiment Palts-Birkenfeld, dat in Staatse dienst stond. Hij werd in 1675 overste en op 6 november 1676 kolonel der infanterie en was van 1679 tot 1688 kolonel van het Regiment Walen.[4]
Tijdens de Reünieoorlog volgde Frederik Lodewijk in 1680, na diens abdicatie, zijn vader op.[2][3][4][5] Frederik Lodewijk werd door de Reüniepolitiek gedwongen, koning Lodewijk XIV van Frankrijk voor Ottweiler en Homburg te huldigen. Reeds door eerdere oorlogen was het graafschap Nassau-Ottweiler in hoge schulden geraakt en de bijdragen aan de Fransen verscherpten de situatie. Daarbij kwam dat de Abdij Wadgassen aanspraken op verschillende plaatsen maakte, zoals Neunkirchen en Spiesen. Daartegen spande Frederik Lodewijk een proces aan, dat na jaren in zijn voordeel beslist werd.
Na de Vrede van Rijswijk in 1697 werd de soevereiniteit van Nassau-Ottweiler hersteld. Met de dood van Walraad van Nassau-Usingen in 1702 werd Frederik Lodewijk senior van het hele Huis Nassau en zette hij zich ook voor de andere linies in. Zo keerde hij zich tegen de inbreuken van Lotharingen op het graafschap Saarwerden. Hij drong aan op de teruggave van de plaatsen Saarwerden en Bockenheim. Door de Spaanse Successieoorlog kwam het daarbij tot geen beslissingen. Om het verlies van Bockenheim te vergoeden, stichtte Frederik Lodewijk Neu-Saarwerden (Frans: Ville Neuve de Sarrewerden, in 1794 gefuseerd met Bouquenom tot Sarre-Union) en verleende hij privileges aan de bewoners. De druk van Lotharingen was zo sterk dat Frederik Lodewijk in 1708 de Rijksdag ter hulp riep. Een noemenswaardige verlichting leverde dat niet op. De vredesonderhandelingen tot beëindiging van de Spaanse Successieoorlog gebruikte hij om de belangen van het Huis Nassau te behartigen. Hij bekommerde zich ook om de leenaangelegenheden van het huis met verscheidene leenheren.
Frederik Lodewijk verkreeg in 1703 ten gevolge van zijn eerste huwelijk het leen Rixingen.[6]
Frederik Lodewijk erfde in 1721 samen met zijn neef en schoonzoon Karel Lodewijk van Nassau-Saarbrücken, het vorstendom Nassau-Idstein van hun achterneef George August Samuel van Nassau-Idstein,[2][3] dat ze gezamenlijk bestuurden. Wegens problemen in het graafschap Saarwerden moest Frederik Lodewijk de hulp van de Boven-Rijnse Kreits inroepen. De troepen van de kreits herstelden de orde.
Frederik Lodewijk erfde in 1723 het graafschap Nassau-Saarbrücken van zijn neef en schoonzoon Karel Lodewijk van Nassau-Saarbrücken,[2][3] dat met Nassau-Ottweiler werd verenigd tot een vergroot graafschap Nassau-Saarbrücken. In 1725 kwam het tot een heropleving van de processen met de Abdij Wadgassen, die al onder Karel Lodewijk begonnen waren. Daarbij ging het om de heerlijke rechten op het kloostergebied. De abt probeerde de volledige onafhankelijkheid te verkrijgen. De abdij bereikte bij het Rijkskamergerecht enkele successen. Daarentegen wendde Frederik Lodewijk zich tot de Rijksdag en riep de hulp van het Corpus Evangelicorum in. In 1727 besliste het Rijkskamergerecht in de hoofdzaak in het voordeel van Nassau. Tot beslechting van nieuwe geschillen met Lotharingen over Saarwerden werd een keizerlijke commissie ingesteld. Frederik Lodewijk loste in 1726 aan Baden-Durlach de verpande heerlijkheid Lahr in.[2]
Frederik Lodewijk resideerde in verschillende plaatsen, zoals in Saarbrücken, Idstein en Ottweiler. Hoofdresidentie en zetel van de regering bleef Ottweiler. In 1718 liet Frederik Lodewijk de protestantse kerk in Dörrenbach, in 1727 de nieuwe evangelische kerken in Sankt Johann en Neunkirchen bouwen. Daarnaast financierde hij het koor van de stadskerk in Idstein. Om de economie te bevorderen, richtte Frederik Lodewijk in 1723 een glasblazerij op in het Friedrichsthal en in 1724 een andere in het Fischbachtal. Uit de glasblazerij in het Friedrichsthal kwam later de gelijknamige stad voort, op de plaats van de kort bestaande glasblazerij in het Fischbachtal ontstond later Rußhütte. In 1726 stichtte Frederik Lodewijk het dorp Friedrichweiler in de Warndt en in 1727 liet hij Sulzbach opnieuw bevolken. Tijdelijk exploiteerde Frederik Lodewijk de ijzergieterij in Neunkirchen zelf.
Omdat Frederik Lodewijk geen zoons had, werd hij bij zijn overlijden in 1728 opgevolgd door zijn achterneven Karel en Willem Hendrik II van Nassau-Usingen. Frederik Lodewijk werd begraven in Ottweiler.[4]
Huwelijken en kinderen
bewerkenFrederik Lodewijk huwde te Slot Gravenstein in Denemarken op 28 juli 1680[2][4] met Christiane von Ahlefeldt (Glückstadt, 11 april 1659[2][3][4] - Ottweiler, 2 februari 1695 o.s.),[7] dochter van graaf Frederik von Ahlefeldt en Margaretha Dorothea von Rantzau.[2][3][4]
Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:[2][3][4]
- Dorothea Frederica (Ottweiler, 4 december 1681 o.s. - Ottweiler, 14 september 1691).
- Maria Charlotte (7 januari 1684 n.s. - Ottweiler, 2 juli 1690).
- Christiane Charlotte (Ottweiler, 2 september 1685 n.s. - Homburg vor der Höhe, 6 november 1761), huwde eerst te Saarbrücken op 22 april 1713 met Karel Lodewijk van Nassau-Saarbrücken (Saarbrücken, 6 januari 1665 - Idstein, 6 december 1723) en daarna te Saarbrücken op 17 oktober 1728 met landgraaf Frederik III van Hessen-Homburg (Cölln an der Spree, 19 mei 1673 - 's-Hertogenbosch, 8 juni 1746).
- Louise (Ottweiler, 17 december 1686 o.s. - Dhaun, 16 april 1773), huwde te Ottweiler op 19 januari 1704 met wild- en rijngraaf Karel van Salm-Dhaun (Dhaun, 21 september 1675 - Dhaun, 26 maart 1733).
- Sophia Amalia (Ottweiler, 8/18 oktober 1688 - Hachenburg, 28 mei 1753), huwde te Ottweiler op 9 mei 1708 met graaf George Frederik van Sayn-Hachenburg (Farnroda, 3 maart 1683 - Hachenburg, 14 maart 1749).
- Maria Charlotte (Ottweiler, 3 december 1690 - Ottweiler, 15 maart 1714).
- Dorothea (Ottweiler, 18 maart 1692 - Püttlingen, 17 december 1740), huwde te Ottweiler 8 februari 1721 met wild- en rijngraaf Walraad van Salm-Dhaun (Dhaun, 25 april 1686 - 18 september 1730).
- Eleonora (Ottweiler, 3 september 1693 - Ottweiler, 26 september 1693).
Frederik Lodewijk hertrouwde te Dhaun in september 1697[8] met Louise Sophia van Hanau-Lichtenberg-Bischofsheim (11 april 1662 - Ottweiler, 9 april 1751),[2][3][4] dochter van graaf Johan Reinhard van Hanau-Lichtenberg-Bischofsheim en Anna Magdalena van Palts-Birkenfeld-Bischweiler.[2][3][4]
Uit dit huwelijk werd geboren:[2][3][4]
- Doodgeboren zoon (6 oktober 1698).
Externe link
bewerken- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Friedrich Ludwig (Nassau-Ottweiler) op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- K. von Arnswaldt, Katalog der Fürstlich Stolberg-Stolberg’schen Leichenpredigten Sammlungen, Leipzig, 1927-1935 (4 delen).
- Frank Becker, Zeittafel zur Geschichte des Saarbrücker Schlosses in: Gerhard Bungert & Charly Lehnert (Hg.), Das Saarbrücker Schloss. Zur Geschichte und Gegenwart, Lehnert Verlag, Saarbrücken, 1989, ISBN 3-926320-15-X.
- Wolfgang Behringer & Gabriele Clemens, Geschichte des Saarlandes, München, 2009.
- W. Ritter von Blaschek, Ahnentafel S.H. des Prinzen Philipp Josias von Sachsen-Coburg-Gotha, Herzog von Sachsen, Wenen, 1933-1934 (4 delen).
- dr. A.W.E. Dek, Genealogie van het Vorstenhuis Nassau, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1970.
- J.G. Hagelgans, Nassauische Geslechtstafel des Walramischen Stammes, Frankfurt/Leipzig, 1753.
- Michel Huberty, Alain Giraud, F. & B. Magdelaine, l’Allemagne Dynastique. Tome III Brunswick-Nassau-Schwarzbourg, Alain Giraud, Le Perreux, 1981.
- Wilhelm Karl Prinz von Isenburg, Stammtafeln zur Geschichte der europäischen Staaten, Berlijn, 1936.
- C. Knetsch, Das Haus Brabant, Darmstadt, 1917-1931.
- Friederich Köllner, Geschichte des vormaligen Nassau-Saarbrück'schen Landes und seiner Regenten, Teil 1, Saarbrücken, 1841.
- Moreri, Le grand dictionnaire historique, généalogique et géographique, Parijs, 1759 (10 delen).
- Albert Ruppersberg, Geschichte der Grafschaft Saarbrücken, Band 2, Saarbrücken, 2e druk, 1910 (herdruk Sankt Ingbert, 1979), p. 204-213.
- Detlev Schwennicke, Europäische Stammtafeln. Stammtafeln zur Geschichte europäischen Staaten. Neue Folge, Marburg 1978-1982.
- dr. Christian Spielmann, Geschichte von Nassau, Wiesbaden/Montabaur, 1909-1926 (3 delen).
- J.M. van der Venne en Alexander A.M. Stols, Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau, Maastricht, 1937.
- A.A. Vorsterman van Oyen, Het vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden, A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht, 1882.
- A. von Witzleben, Genealogie und Geschichte des Hauses Nassau, Stuttgart, 1854.
- Medieval Lands - Nassau.
Voetnoten
- ↑ Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “De geboorteplaats wordt gegeven door Von Blaschek en Von Arnswaldt. De geboortedatum is 3-11-1651 bij Von Arnswaldt, Köllner (1841), Vorsterman van Oyen (1882), Moreri en Von Arnswaldt, die de oude stijl specificieert. De kennisgeving van de geboorte is verzonden op 4-11, volgens de felicitatiebrieven geadresseerd aan Ottweiler (zie Staatsarchiv Wiesbaden). Dek (1970) zegt dat de geboorte plaatsvond op 13-11 te Ottweiler (datum bevestigd door Von Isenburg (1936)), zonder twijfel is het een verschil in stijl. De datum 3-8, gegeven door Hagelgans (1753), hebben wij niet in overweging genomen.” Medieval Lands - Nassau vermeldt Ottweiler 3/13 november 1651. Van der Venne & Stols (1937) en Schwennicke vermelden 13 november 1651.
- ↑ a b c d e f g h i j k l m Huberty et al. (1981).
- ↑ a b c d e f g h i j k l Medieval Lands - Nassau.
- ↑ a b c d e f g h i j k l m Dek (1970).
- ↑ Schwennicke.
- ↑ Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “Zie Köllner (1841), p. 428. Spielmann negeert dit gebied bijgedragen aan Frederik Lodewijk door zijn eerste vrouw. We vinden de geschiedenis van dit leen (Lehensherrschaft) in het Ortsbeschreibend und Geschichtliches Wörterbuch von Elsass Lothringen, Straatsburg 1903-1910. Het leen, ook wel graafschap Rixingen genaamd, werd gevormd door de lenen Rixingen (heden ten dage Richicourt-le-Château, arrondissement Sarrebourg) en Mörsberg (Marimont). Na behoort te hebben aan de graven van Leiningen en daarna aan de graven van Leiningen-Westerburg, werd het graafschap Rixingen in 1669 (niet 1699, zoals vermeld door Allgemeines genealogisches und Staatshandbuch, Varrentrap, Frankfurt, 1811) verkocht aan graaf Frederik von Ahlefeldt wiens dochter trouwde met Frederik Lodewijk. Bij verdrag van 1703 werd het bezit van het graafschap verenigd met het bezit van de heerlijkheid Ibigny. Echter, het Wörterbuch von Elsass Lothringen zegt dat de erfgenamen van Frederik Lodewijk (zijn vier overlevende dochters) Rixingen doorverkochten in 1724, hun vader overleed in 1718. Omdat die laatste pas stierf in 1728, zouden de dochters in het bezit zijn van Rixingen tijdens het leven van hun vader. Dat is niet onmogelijk als ze het goed hebben gekregen van hun moeder, die overleed in 1695. Allgemeines genealogisches und Staatshandbuch 1811 zegt dat de graven von Ahlefeldt Rixingen behouden tot 1803, terwijl in het Wörterbuch von Elsass Lothringen duidelijk wordt bepaald dat het bezit van het graafschap in 1724 (?) werd overgedragen aan de prins van Lotharingen (Anne Maria Joseph) graaf de Guise, en daarna in 1751 aan de hertog van Fronsac Richelieu, in wiens familie het bleef tot de Revolutie. Raadpleeg ook het tijdschrift Genealogie, Heft 3/1974, het artikel van Erwin Freytag en Arnold Berg, getiteld Ein staatsrichtlich interessanter Grabstein in der Klosterkirche zu Uetersen. De auteurs merken op dat, dankzij het bezit van het graafschap Rixingen, de graven von Ahlefeldt regerende vorsten waren van 1669 tot 1703.”
- ↑ Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “Overleden te Ottweiler 22-10-1695 bij Von Blaschek, te Ottweiler in 1695 volgens Knetsch, op 12-2-1695 bij Von Isenburg (1936) en Dek (1970). Zie kennisgeving van overlijden gedateerd Ottweiler 3/13-2-1695 in het Staatsarchiv te Wiesbaden: ‘gestern abends gleich nach 10 Uhr’.” Medieval Lands - Nassau vermeldt Ottweiler 2 februari 1695. Van der Venne & Stols (1937) en Schwennicke vermelden 12 februari 1695.
- ↑ Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “Zie Dek (1970): Dhaun 27-9-1697. Köllner (1841) zegt Daun 26-9-1697. Dit is ongetwijfeld Dhaun, waar de zus van Frederik Lodewijk, Anna Catharina, woonde. We merken echter op dat noch de lutherse registers van Simmern unter Dhaun noch die van Johannisberg, welke beide de vermeldingen van de familie van de rijngraven bevatten, een vermelding voor dit huwelijk bevatten. Von Arnswaldt citeert ook het grafelijk kasteel van Dhaun en de datum 27-9, maar het is waar dat hij alleen spreekt van de bruiloft (Beylager) en niet van de religieuze ceremonie.” Medieval Lands - Nassau vermeldt Dhaun september 1697. Van der Venne & Stols vermeldt 26 september 1697. Schwennicke vermeldt 17 juli 1697.